zal wel nagenoeg door dat van uitstekende Vorsten worden opgewogen. Over 't geheel genomen is dit 'n onberekenbare kanszaak. Te onzent evenwel hebben wy de mogelykheid op 't verkrygen van goede Staatslieden afgesneden, maar de kans dat eenmaal eens 't geboren hoofd van den Staat z'n roeping begrypt... blyft bestaan.
Weelderig is de keus tussen mogelyk en niet geheel-en-al onmogelyk, voorzeker niet. Maar wie niet ryk is, moet zich behelpen met het minst slechte.
Zelfs op grond van thorbeckiaans-kieswettige beginselen behoort men te roepen: leve de Koning! Ik durf namelyk vragen of er in geheel Nederland één persoonlykheid is, die meer stemmen op zich verenigt dan Willem III?
Men kan my tegenwerpen dat dit in zekeren zin ook met Thorbecke het geval scheen, in veel geringer verhouding altoos, en dan toch altyd slechts in evenredigheid met anderen. Maar ik beweer dat hy deze zeer bestrydbare populariteit juist te danken had aan de verblinding die ik in deze nummers bestryd. Zonder nu te spreken van den valsen grondslag der Verkiezingen - zyn onlogisch werk! - noch van de vervalsing der stemmingen zelf - óók 'n uitvloeisel van zyn gebrekkigen arbeid - vervalt alle beroep van z'n aanhangers op de algemeenheid van dien byval, zodra men het oog slaat op de vergissing die daarby een rol speelde. Er was behoefte aan een ‘Staatsman’. Men verkeerde in den waan dat Thorbecke ‘staatsman’ was, en koos hem.
De mening nu van de velen die Willem III houden voor een afstammeling van 't huis van Oranje, voor 'n Koning, voor 't natuurlyk middelpunt waarom zich de natie in gevaar behoort te verenigen, is géén vergissing. De Koning is Koning. Hy is afstammeling der historische Oranjes. Hy is op dit ogenblik 't natuurlyk middelpunt.
Of nu die Koning altyd z'n plicht deed, doet, doen zal? Dit weet ik niet. Maar wél weet ik dat Thorbecke - niet zyns ondanks geboren met de staatsmanswaardigheid die hy zich liet opdringen, en die hy aannam - z'n daaruit voortvloeiende plicht niet gedaan heeft. Vergiste hyzelf zich in 't schatten van z'n gaven? De bekrompenheid van geestvermogens, die wy overal in z'n werken en handelingen waarnemen, noopt ons hem deze verlichtende