Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 213]
| |
981.Ik sprak van krankzinnigheid? Vergezel my 'n paar schreden in de wereldgeschiedenis terug, lezer. Ik weet niet of ge u herinnert hoe oud Noach geworden is? Ik erken dat het me ontgaan was. De hedendaagse modewaanzin gaf my aanleiding die theologisch-historische byzonderheid in m'n bybel op te zoeken. Noach is negenhonderd en vyftig jaren oud geworden. ‘Waanzin? Waanzin? De schryver zelf schynt hier waanzinnig. Moeten we zó ver teruggaan om iets van Thorbecke te vernemen?’ Ja. En verder nog! Dat ik slechts van Noach's sterfdag sprak, was om u niet af te schrikken. Ik mocht uw verbeelding niet te veel geweld aandoen op eenmaal, en ben nu genoodzaakt u te verzoeken nog vier en een halve eeuw verder terug te gaan... ‘Waanzin!’ Lezer, hoe ruwer ge my aanklaagt, hoe aangenamer 't my wezen zal. Ik hoop straks uw afkeuring te endosseren à qui de droit. We moeten met onze verbeelding doordringen in den tyd toen Noach in de fleur van z'n leven was. De goeie Lamech was overleden. Laat ons hopen dat-i nog 't genoegen gehad heeft, Sem, Cham en Jafeth als volleerde honderdjarige jongelui de H.B.S. te zien verlaten. Maar dit gaat ons niet aan. De vraag is: wat er in die dagen kan hebben plaats gevonden, dat met Mr J.R. Thorbecke in verband staat? Dát moet ik leveren, op straffe van ongerymdheid. Men heeft het recht, dit alles tot nader order voor onzin te houden. We lezen in Genesis: v: 32. En Noach was vyfhonderd jaren oud; en Noach gewan Sem, Cham, en Jafeth. vi: 1. En het geschiedde als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, 2. Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zy schoon waren, en zy namen zich vrouwen uit allen, die zy verkozen hadden. 3. Toen zeide de Here: Myn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewyl hy ook vlees is; doch zyn dagen zullen zyn honderd en twintig jaren. | |
[pagina 214]
| |
aant.
‘Waar blyft Thorbecke?’ Geduld, lezer! ‘Maar... dat is krankzinnigheid!’ Ongetwyfeld! Maar de myne niet! We lezen verder: ...dezen zyn de geweldigen, die van ouds geweest zyn, mannen van name. Hier beken ik schuld. Ik weet niet wat dit alles te maken heeft met Thorbecke en zou dus zeer verlegen staan, indien ik me niet kon beroepen op 'n autoriteit die wel niet zal gewraakt worden in het theologisch Nederland. Ziehier alzo 't endossement dat ik beloofde. We lezen - met gepasten eerbied - in den Nieuwen Rotterdammer van 11 Juni 1872: ‘Bij de voormiddags-godsdienstoefening in de Nieuwe-Kerk te 's Hage, wijdde gisteren Ds Hoevers zijne leerrede aan de nagedachtenis van Mr J.R. Thorbecke, en wel naar (aanleiding van?) Genesis vi, vers 4, de laatste woorden: mannen van name...’ Ziedaar de reden waarom ik, om den lezer goed te doordringen van 't besef der allerzonderlingste Thorbeckse grootheid, genoodzaakt was terug te gaan tot den tyd toen Sem, Cham en Jafeth van de kostschool kwamen. Dominee Hoevers... Opzy met dien preekman! We hebben noch met hem te doen, noch met Professor Die-en-Die - muurlingers! - we hebben te doen met de honderden en duizenden die zich laten biologeren door zulke praatjes. Nageslacht, aan U vraag ik of ik de stelling bewees, dat deze Ideeën geschreven werden in 'n eeuwseizoen van byna algemene krankzinnigheid? En tevens of er één grafschriftjen ontbreken mocht - van welk gehalte dan ook! - zolang er kans bestaat dat het kracht byzet aan m'n fors op schouder kloppend: ontwaak! |
|