Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend957.Ja, zo hield ik aantekeningen gedurende m'n smartelyke Odyssee. De lyst der onderwerpen in Sjaalmans pak, die men in den Havelaar vindt, is grotendeels uit het geheugen opgesteld, en zeer onvolledig. Ze was oorspronkelyk veel langer, en de daarop voorkomende onderwerpen waren grotendeels uitgewerkt. Het pakket waarin dit alles bewaard werd, is - ik vermoed te Straatsburg - verloren gegaan. Lang na m'n dood zullen er in vele oorden der wereld koffers voor den dag komen, waarin de bewyzen liggen dat ik de waarheid zeg. Ook te Haarlem liet ik eens 'n koffer achter, dien ik nooit heb weergezien. En te Amsterdam. En te Brussel. En op veel plaatsen meer, zonder dat ik nu kan opgeven, waar en hoe. In Den Haag 'n ganse bibliotheek... 't geschenk ener dame. | |
[pagina 153]
| |
aant.
Maar, ook deze Ideeën moest ik voortzetten. Na het drama dat men nu kan gelezen hebben, scheen niets gepaster, en alzo was niets my onmogelyker, dan een uitvoerige beschouwing der oorzaken van 't verval der Nederlandse toneelspeelkunst, en van de Nederduitse dramatische litteratuur. Toch begon ik er aan, heus! Maar 't ging slecht. Eergister heb in den arbeid van vele weken verscheurd. 't Was my om zuur te doen, en ik vond slechts bitterheid. Want, lezer, de hoofdinhoud van m'n opmerkingen was, dat we in ons land hoofdzakelyk hierom geen goede schryvers voor het toneel hebben - en tevens minder goede toneelspelers - omdat ons 't voornaamste ontbreekt, wat de Kunst nodig heeft: een Publiek dat behoefte voelt aan Kunst, dat besef van Kunst heeft, dat Kunst waard is, en dat aan Kunst den weg weet te wyzen. De artist vindt in ons land geen weerklank. Daar ikzelf zoveel lyd onder dit verdrietig gebrek... Lezer, er is 'n treurig nauw verband tussen de middelen waardoor 't gelukt is, den Havelaar te smoren, en de oorzaken die Nederland genoegen doen nemen met stukken van zoontje Dumas en Scribe. We klagen over gebrek aan oorspronkelyke stukken, en willen maar niet inzien, dat die stukken wel komen zouden, als we maar niet zo onbarmhartig de oorspronkelyk- | |
[pagina 154]
| |
aant.
|
|