zekerheid, dat ze door 'n tussengeslacht aan elkaar verbonden zyn. Wordt nu deze redenering zoveel moeilyker, wanneer we met 'n óvergrootvader te doen hebben, en dus twee geslachten moeten intercaleren? Of drie? Of zeven? Of 'n zeer groot aantal generatiën? Immers neen. De naastliggende oorzaak onzer fout in dit opzicht, ligt alweer in traagheid. (460)
Tussen m'n Vorstenschool en wat er verder in dezen bundel volgt, liggen maar 'n paar geslachten. Toch moet ik om de filiatie duidelyk te maken, vele jaren teruggaan. Ik zal daarby vaak, ja nagenoeg uitsluitend, spreken over myzelf. Wie dit afkeurt - het is, op 't gezag van 'k weet niet welken salon-wysgeer, mode geworden deze natuurlykheid heel lelyk te vinden - kan zich intussen vermaken met het opslaan, analyseren en weerleggen van 22-28, 298 en 299. Ik houd my aanbevolen voor de mededeling van den uitslag.
In afwachting hiervan, komt het my, onnozele, nog altyd zeer natuurlyk en oorbaar voor, wanneer men iets te zeggen heeft over a, te spreken over a, en zichzelf te noemen, als men iets te zeggen heeft over zichzelf. Het gekunsteld vermyden van deze onfatsoenlykheid is my te hovaardig, te hof-artig namelyk, te vals-fatsoenlyk, te gemaakt, te onwaar. In 't voorbygaan de opmerking, dat het 'n vreemde fatsoenlykheid is, zichzelf gelyk te stellen met viesheden, waarvoor 'n deftig gezelschap den neus optrekt, alsof men 't woord uitsprak, dat Cambronne niet gezegd heeft. Ik vind m'n zelfheid volstrekt niet vies, en durf ze noemen. Tant pis voor de heren die 't niet durven. Ze zullen daarvoor hun redenen hebben.
Wie den Havelaar gelezen heeft, kan weten dat ik in 't voorjaar van 1856, Rangkas-Betoeng, de hoofdplaats van Lebak, verliet ten einde den Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist te kunnen spreken. Ik had de Bevolking beloofd dat er recht zou geschieden. Na, binnen den kring myner bevoegdheid altoos, officieel al het mogelyke te hebben aangewend om dit doel te bereiken, bleek me dat ik overstemd was door de ambtenary, die 'n hechten steun vond in de verregaande ordinairheid van den landvoogd. Ik hield hem toen nog voor 'n eerlyk man, in gewonen zin van 't woord althans, en hoopte dat hy, eindelyk goed ingelicht, z'n plicht zou doen. Om hem deze inlichting te