| |
| |
| |
Eerste bedryf
Toneel: kamer op Louise's Rust, het buitenverblyf der koningin.
Louise. De Walbourg. Daarna Puf.
De Koningin (eenvoudig kostuum) zit links van den toeschouwer, niet geheel op den voorgrond, aan een met boeken en papieren beladen schryftafel. Rechts op den voorgrond, de eredame, zich bezighoudende met tapisseriewerk. Louise schryft, en gaat hiermee, na 't ophalen van de gordyn, enige ogenblikken zwygend voort.
zonder op te zien
De Walbourg, zyn er meer nog in de voorzaal?
De eredame gaat naar den achtergrond, en schynt te spreken met 'n lakei die zich in de halfgeopende deur vertoont.
De Walbourg laat Puf binnen, die door haar wordt aangemoedigd op den voorgrond te treden. Na enig wyzen en wenken, komt hy vooraan in 't midden te staan, zodat de Koningin, zonder zich geheel om te keren, hem in 't oog kan krygen. De Walbourg neemt haar plaats weder in. Na elk door Puf gegeven antwoord, enig zwygen: de Koningin noteert.
M'n naam is Puf, Sir... ene.
Ik ben boekdrukkersknecht.
Geweest. Ruim negen jaar.
| |
| |
Een trap der jeugd... van één tot tien...
Ik moet de waarheid zeggen.
Dat 's recht. Ga voort. Zyn 't meisjes? Gaan ze school?
Vertel me 't een en ander.
Van myne vrouw, was 't met verlof, by ons
Een beetje... sjofel... alles even duur!
M'n oudste, 'n jongen, heeft wat weekgeld, maar...
Acht gulden, en de fooi van Koppermaandag.
Kan breien, maar... dat geeft niet, met verlof.
Dan nog... drie jongens en drie meisjes.
Waar zyn die kinderen als gy uit zyt?
Hier is het potlood van uw Majesteit.
Het jongste... Majesteit, is by een buurvrouw.
| |
| |
Zo als 't valt... op straat of thuis...
Of hier of daar. Soms vind ik ze op den trap,
Of spelend langs den weg, of... soms ook niet.
De jongens lopen, met verlof, wat ver,
En dan moet ik ze zoeken in de buurt.
a.v.
Dus zyn uw kindren wat verwilderd?
Brood, maar... niet altyd.
Aardapp'len... niet altyd. Of bonen... niet
Altyd. Soms grutten... maar... ook...
opziende
Wat geeft ge uw kindren, als ge dát niet geeft?
O God! En vlees, hoe vaak in 't jaar?
Vlees, Majesteit... dat kan niet! Nooit!
schryvende
Het is genoeg. De Walbourg, geef den man...
Men zeide u zekerlyk dat ik weldadig was,
Dan heeft men u de waarheid niet gezegd.
Wat wezen zou, indien ik ryk genoeg was
Om al wat arm is, ryk te maken... zie,
Dit laat ik daar! Ik kan u slechts
Uw moeite, uw dag en uw bericht betalen...
De Walbourg, geef den man 't gewone loon:
Tot Puf
Ge kunt gaan. Misschien tot later!
De Walbourg geleidt Puf naar de achterdeur, en na zich daar enige ogenblikken met hem te hebben onderhouden, neemt ze haar plaats weer in. Puf af.
| |
| |
schryvende, en nu-en-dan even op- en omziende
Ge weet z'n woonplaats? Wél! Laat hem bezoeken.
Hy heeft een goede noot in myn register,
Om... 't niet verschuiven van z'n huwlyksdag.
Tenzydi... waarheid sprak uit onbeschaamdheid.
Die... drukfout met z'n kindren was wat louche.
Maak dat ik meer hoor van die Hanna Smit,
De buurvrouw die uit vriendschap... lief, nietwaar?
Ik wacht rapport. We zullen verder zien,
En als 't de moeite waard is, ga ikzelf...
Koningin-Moeder (hoed en sjaal) treedt binnen. Louise gaat haar haastig tegemoet, en geleidt haar naar den voorgrond.
Louise. Koningin-Moeder. De Walbourg.
Ge weet, ik houd lever van acht tot tien...
O zie, mama, zie eens die bundels aan,
Berichten over alles wat by 't Volk
Niet is zoals het wezen moest, en toch -
Dát hoop ik! - eenmaal anders wezen zal.
Maar, moeder... lompe dochter die ik ben...
Ik vroeg niet eens naar uwen welstand! Hebt
Ge goed gerust na zulk een avond, zeg!
Onder het uitspreken der laatste regels heeft zy (De Walbourg schiet toe) 'n fauteuil naar 't midden van den voorgrond getrokken, en nodigt liefkozend de Koningin-Moeder uit, daarop plaats te nemen. Haar eigen stoel keert ze enigszins van de schryftafel af, zodat haar rechterarm daarop rusten kan. Zo is dan ook haar houding, tot ze in geestdrift opstaat.
De cursus van vannacht was wel wat zwaar.
M'n ogen vielen toe by uw verhoor,
M'n oren suisden van uw statistiek,
By al dat vragen, vorsen, onderzoeken
| |
| |
Van uwen onverbiddelyken weetlust.
Ge hieldt Van Weert te lang... de man was moe!
Te lang? O neen! En moe? Ik was niet moe!
Maar 't zal om uwentwil niet weer gebeuren
Dat ik zo laat graaf Otto hier houd, moeder,
En daardoor u van uwen slaap beroof.
Wat zyn vermoeidheid aangaat... o ho, ho,
Dát noem ik byzaak! 't Zal hem goed doen, denk ik.
Zo'n beetje gymnastie geeft lenigheid
Aan de gewrichten van z'n staatsverstand
Dat... wat verstyfd is in de vormlykheid.
Men roemt hem toch als zeer bekwaam, Louise.
Dat spreekt vanzelf... zolang hy invloed heeft!
Daarna? We zullen zien! Tenzydi sterft,
En men z'n roem gebruiken kan als blaam
Voor andren, die nog in den weg staan. Ik...
Ik schat hem even hoog en even laag
Dat ik vertrouwen stelde in zyn genie?
O, dat is grappig, moeder! 't Lykt er niets naar!
Hy heeft... talent... zo, zo... maar niet te veel,
Genoeg juist voor de mening dat-i meer heeft.
Hy spreekt... vry wel, maar... zonder hart altyd,
En mist den moed zich somtyds te verspreken.
Hy weet... nu ja, hy weet wat hem geleerd is,
Maar meer ook niet, mama.
op het hart wyzende
Iets anders, moeder... hier! En dat ontbreekt;
Die man draagt, als de kerstboom, juist zoveel
Als vader schooltyd en mama routine
Hem strikten in de takjes... nooit iets meer!
Zo'n boompje is dood... maar leven moet de mens,
| |
| |
Dat is: gevoelen, denken, werken, streven,
En vruchten dragen, honderd... duizendvoud!
Wie niet meer geeft dan hy ontving, is... nul,
En deed met z'n geboorte onnodig werk.
Nu, zulk een nul is my de graaf Van Weert.
Maar zyt ge niet wat streng?
Het zy de vraag vóór alles: of ik wáár ben?
Ik stel aan allen niet denzelfden eis,
Maar doe een hogen eis aan een minister.
En in den vreemden tyd dien wy beleven,
Is, op zyn standpunt, 't ordinaire: misdaad.
Gewoonheid is een giftig woekerkruid
Dat zelf geen vruchten draagt, en z'n venyn
Gebruikt om wat er opschiet aan z'n zy
Te doemen tot gelyke onvruchtbaarheid.
Gewoonheid is verdienste's vyandin,
Een schutsvrouw van het kleine, van 't gemene.
Wat uitsteekt, moet geknot. Wat blinkt, bevuild.
Wat vlucht neemt, neergeslagen en gekneveld.
Talent... geloochend, of gesmoord met ma . a . a . ren,
En daarna doodgezwegen... als het kan.
Genie... ha, vraag Van Weert eens naar genie!
Maar dat's een sprookje, 'n mythe, 'n onding,
Of erger nog, iets... iets... iets onfatsoenlyks,
Een vuile ziekte, die men liefst niet noemt
Dan met een omweg: ex . cen . tri . ci . teit!
Enig zwygen.
Nu, excentriek is onze staatsman niet,
Hy loopt vry wel in 't algemene spoor.
Hem is de Staat... zyn zetel, zyn carrière,
Een kaatsbaan voor de heren van het hof,
Een draaibank van fortuintjes, een fabriek
Van Neurenberger eerzuchtsduikelaars.
| |
| |
Hem is het Volk... een kweekkast van lakeien.
De welvaart... paragraaf in een rapport.
Een algemene ramp... de troefkaart op
Den heer die uitgespeeld was door party.
De burger... een artikel ter belasting.
Enig zwygen. Louise die opgestaan was, gaat weer zitten.
De Walbourg geeft telkens blyk van aandacht.
En wat zo'n staatsminister weet, wat hy
U zeggen kan van de algemene zaak...
O, moeder, 't is zo weinig, als het hart
Ontbreekt: genie zit dáár! Neem zulk een man
Eens z'n kommiezen af, en z'n rapporten,
En zie eens wat hyzelf begrypt of weet,
En wacht eens op een nieuw idee dat in
Zyn eigen ziel gegroeid is... ha, ha, ha,
Dan kunt ge wachten tot ge moeier zyt
Ik had het eenmaal nu er op gezet
Den gansen catechismus door te lopen,
Van alles wat er kookt in myn gemoed,
En - ware 't doenlyk, maar, helaas, ik twyfel! -
In 't zyne een vonk te werpen van geloof
Aan mooglykheid op beter toekomst, moeder!
Ge weet niet hoe dit denkbeeld my bezielt,
Dweepster, lieve dweepster!
haastig opstaande
Neen, zeg dat niet... om godswil, zeg dat niet!
In dweepzucht is bedrog, en ik zoek waarheid.
Ik wil doorgronden wat geschieden kan,
En ziften wat geschieden moet.
Zich voorover buigend, en in den aanvang byna fluisterend.
Is laag gezonken, moeder! Ziel en hart
Gaan onder by aanhoudend stoflyk lyden.
De gloed van hoger geestdrift wordt gedoofd,
Als 't leven slechts één kamp is met het lage,
| |
| |
Als niet te sterven 's levens enig doel is,
En uitstel van bezwyken hoogste prys!
Wat is den arme 't schoon der lente? Niets!
Een sterrenhemel? Niets! Wat is hem kunst?
Wat zyn hem tonen, tinten, geuren? Niets!
Wat is hem poëzie? Wat liefde? Niets!
Dat alles mág hem niets zyn. Alle vlucht
Is hem verboden door de werklykheid,
Die met een yzren vuist hem perst in 't slyk,
En elke poging tot verzet, bestraft
Edel kind! Maar toch... een dweepster!
O, moeder, zeg niet: dweepster! Is het dwepen,
Wanneer ik wil, dat allen die als gy
En ik geschapen zyn, die zich als wy
Bewegen, aadmen, minnen, en, als wy,
Hun blikken richten op onsterflykheid...
Is 't dwepen, moeder, als ik wil dat zy
Niet lager staan dan 't stomme dier des velds,
plaats nemend
Ik zal de laatste zyn die stand ontkent...
Een booswicht hoort tot uwen stand niet, moeder,
En tot den mynen niet, godlof!
Dit was de vraag niet, kind! Ik sprak van... stand,
Van... hoogte of laagte in onze maatschappy,
Van... meer of minder aanspraak op genot,
En... van 't verschil in vatbaarheid vooral!
Goed, goed, ik neem 't verschil van standen aan,
En wil 't nog fyner onderscheiden dan
Gyzelf... maatschappelyk en burgerlyk.
Geboorte, titels, rykdom, rang, vooroordeel,
Zie, moeder, álles wil ik laten gelden,
| |
| |
Maar vraag: of één stand honger voorschryft, moeder?
Of één stand kan gedoemd zyn tot gebrek?
Ik vraag of éen dier standen lager staat
Dan 't schaap of rund dat onbekommerd graast,
En dat gewis den mens verachten zou,
Als 't weten kon hoe slecht die mens zich voedt?
Is 't kind van d' arme minder dan een kalf?
De moeder minder dan een koe? Myn God,
Is dát haar stand? Eist dát uw maatschappy?
O, dan is alles leugen, wat men preekt
Van zielenadel en beschaving!
Het Volk is ruw, zo zegt men, en misschien
Terecht. Maar, moeder, hoe zoudt gy en ik zyn,
Indien van kindsbeen af, ons gans bestaan,
Ons wensen, willen, streven... álles, zich
Had opgelost in 't éne woord: gebrek?
Zeg, moeder, zouden wy dan zyn als nu?
En blyft het niet de vraag altoos, of ons
De scherpe prikkel van den honger, en
Het kankrend wee van dagelyksen angst
Voor 't onderhoud van morgen, zo gedwee
Zou laten als dit ruwe Volk zich toont?
Ik, moeder, sta verbaasd by zoveel zachtheid,
Maar vind, helaas, de reden die 't verklaart:
Het Volk is uitgeput, berust uit zwakte.
Doch... de oorzaak van dat alles?
Een deel, een nietig deel der maatschappy
Heerst, regelt, kuipt, maakt wetten... en verwyst
Het ov'rig deel - en 't grootste - tot ellende!
Maar, kind, is dit niet altyd zo geweest?
En... welke middlen vondt ge tot herstel?
Kind... kind... ja juist! Nog kortlings was ik kind,
| |
| |
En daarom, moeder... o, m'n kindse dromen!
Ze is weder opgestaan, en leunend op den rug van den fauteuil der Koningin-Moeder, spreekt ze, in voorovergebogen houding, byna fluisterend:
Zie, toen ik eens, tien jaren nauwlyks oud,
Was ingeslapen in den tuin te Wilstädt,
Verscheen me een engel, schitterend van licht,
En schoon... o moeder, hemels! In z'n hand
Droeg hy twee kronen, de een van doornen,
En de ander scheen van goud. ‘Louise, kies!’
Zo sprak hy. Maar ik stak de hand niet uit:
Ik was beschroomd, en sidderde in m'n droom.
En nog eens riep hy, dat ik kiezen zou.
‘Wat wilt ge, koningin of mens zyn, sprak hy,
Een mens die lydt, gevoelt en arbeidt, of
Een Koningin die heerst?’ Ik... koos het eerste!
En drukte my den doornenkrans op 't hoofd,
En voelde 't bloed my bigglen langs de slapen...
‘Door dat tot dit!’ sprak de engel, en hy lei
De gouden koningskroon my in den schoot...
Toen werd ik wakker van de pyn: ik lag
In 't rozenbosje... een wilde slingerstruik
Had my gewond... de gouden kroon was weg!
Na zich gedurende het uitspreken der laatste regels te hebben opgericht, blyft ze enige ogenblikken met de handen voor 't gelaat staan.
Niet voor altyd, m'n kind! Uw droom was juist!
Neen, moeder, niet geheel... nóg niet! Misschien
Zal 't eenmaal waar zyn, maar ik acht
Myzelve niet gekroond tot Koningin,
Voor ik de kroon der smarte heb gedragen.
Door háár tot de andre, als in m'n kinderdroom!
'k Wil weten wat het leven in zich heeft.
Ik wil myn tol betalen voor het recht,
Een mens te zyn. Ik eis myn wettig deel
Aan de algemene taak. En, moeder, als
Ik al m'n kracht ten offer heb gebracht
| |
| |
Aan 't welzyn van m'n medemensen... dan,
Ja, dan noem ik myzelve Koningin.
Dan neem ik 't aan als erelyk verdiend
Wanneer het Volk my toejuicht... eerder niet!
Enig zwygen.
Maar welke middlen vondt ge?
Beweer niet dat ik reeds gevonden heb,
Maar hier... hier voel ik, dat ik vinden zal!
Het eerste wat me ontbreekt, is... kennis, kunde,
En daarom, moeder, zoek ik naar de waarheid.
De Vorsten kennen 't Volk niet, dat hen voedt.
Ze omringen zich met een cordon van mid-
delmatigheid die door gebrek aan zwaarte
Ze horen wat men hun te horen geeft,
En zien wat men hun wel wil laten zien,
Maar nooit iets anders dan papier, papier!
Ze menen wonder-ingelicht te zyn,
Door nu-en-dan een officieel rapport
Te lezen, dat óf werklyk leugen spreekt,
Of 't beetje waarheid zo verdrinkt in frazen,
In deftige gemeenplaats-halfheid, dat
Zo'n waarheid niet veel beter blykt dan leugen.
Een eerste plicht des Soevereins is: weten.
Het kunnen, moeder, zal wel volgen. Dat
De Koningin-Moeder maakt 'n gebaar van onvoldaanheid. Gedurende den nu volgenden passus, gaat Louise dan eens op-en-neder, dan weder blyft ze by den stoel der Koningin-Moeder 'n ogenblik staan. Deze laatste geeft voortdurend blyk hoe Louise's woorden haar treffen. Haar gelaat en houding leveren zwygend de vragen waarop Louise antwoordt.
Ik in het Koningschap een middel zie,
Dat alle kwalen heelt! 't Arcanum voor
De ziekten onzer Maatschappy, o neen!
| |
| |
Maar, moeder, men kan pogen, stryden...
En, als de taak te zwaar is voor z'n schouder,
Dien overdragen op wie sterker zyn,
Of... met het kwynend Volk vergaan!
Ja, moeder, ja! - dat wie er na ons komt,
De sporen vinde, óf van myn zegepraal,
Of... van 't bezwyken in m'n eerlyk pogen!
Ik wil geen dieve zyn van 't halve kussen
Dat door de logika der feiten op
Den een of andren troon voor my gereed lag
Toen ik ter wereld kwam als hertogin!
Men zegt: de wereld is een schouwtoneel...
Ik wil myn rol op dat toneel vervullen,
De plaats betalen, die het lot my bood!
Ik heb het recht niet, ónberoemd te zyn,
En aan het nageslacht een kleiner naam
Te leevren, dan de kunstnaar die een pop
Der Vorsten plicht - zolang er Vorsten zyn...
Ge weet toch, moeder, wat dit woord beduidt?
Een vorst is in gevaar de voorste, en in
Het goede, de eerste - is hoog te staan! Hun voegt
De middelmaat zo min als 't lage. My
Schynt alles wat niet hoog is, állerlaagst!
Een eerzuil wil ik, ja... maar niet van steen,
Ik wil een eerzuil in het hart des Volks!
En als dat hart niet trilt van liefde, by
't Herdenken aan m'n... pogen - 't slagen staat
In myne macht niet, moeder! - dan, dan zal
Het myne schuld zyn, myne grootste schuld!
Er is gejuicht toen ik geboren werd...
Gejubeld by m'n huwlyk... o m'n naam
Bekleedt een plaats in d' Almanach de Gotha!
Maar... ingeschreven in de annalen van
De Mensheid, is die naam nog altyd niet...
| |
| |
Z'n Majesteit denkt juist als ik, mama!
En mocht er soms... hy heeft een edel hart!
En als misschien... doch neen, dit is zo niet!
Maar als... welnu, waartoe zou liefde dienen?
Ik wilde... ik zal... ik moet hem...
Ze gaat naar 't venster.
Denkt over alles juist als ik, mama!
Zie 't prachtig weer! Wat dunkt u van een toer?
Dat zal u goed doen, moeder, na zo'n nacht
Vol cyfers en rapporten...
Zó... zó is 't goed, mama! Dat hoor ik liever
Dan: dweepster! Beste Walbourg, wees zo goed...
naar de achterdeur gaande
Verkiest uw Majesteit een open rytuig?
terwyl ze zich, zonder enige bediening, door het opzetten van 'n hoed, en 't omslaan van 'n sjaal, die ergens op 'n sofa lagen, gereed maakt uit te gaan
Wel zeker! 'k Wil de weiden zien, en 't vee
Dat middagmaalt. Nietwaar, mamaatje?
De Walbourg af.
Als 't ons maar niet veracht, Louise, omdat
lachend met den vinger dreigende
Louise en Koningin-Moeder af.
|
|