ting nodig is ter opheldering van sommige meningen. Het kon zyn, dat myn oordeel moest verdedigd worden tegen de beschuldiging van ongemotiveerde scherpte. Ik zou dan feiten noemen, om den lezer te overtuigen dat ik naar waarheid streefde, waar hy me verdacht van 'n zwak toegeven in bitterheid.
De toon die ik hier en daar aansloeg, kwetste myzelf meer dan iemand. Doch elke verandering daarin zou 'n onwaarheid zyn, zolang Publiek voortgaat my en de zaak die ik verdedig, te miskennen en te mishandelen, gelyk sedert de verschyning van den Max Havelaar geschied is.
Maar ook zonder persoonlyke grieven over rechtsweigering, laster, bedrog en diefstal... meent men dat de toon van iemand dien 't Algemene Welzyn ter harte gaat, anders wezen kan dan bitter? De Juvenalische verontschuldiging voor hevigheid van taal, is in onze dagen van strikte toepassing. Het moet 'n lauw aanhanger van het goede wezen, die zich niet verontwaardigd voelt by 't aanschouwen van al het boze dat onze hedendaagse Maatschappy beheerst, en naar den rand dryft van een afgrond. Over 'n tiental jaren zal men daarin gestort zyn, indien niet de weinigen die inderdaad het goede willen, de handen ineen slaan, en anderen daartoe opwekken.
Hiertoe is voor alles nodig: zucht naar Waarheid, besef van behoefte aan Waarheid, eerbied voor Waarheid.
Want door leugen heeft men de Maatschappy gemaakt tot wat zy is.