te van wat lang vóór hem door griekse wysgeren over zyn onderwerp gezegd was. Het zou een belangryk werk zyn, al de stukken byeen te brengen, waarin men zich sedert onheuglyke tyden moeite gegeven heeft om allerlei mysteriën in de plaats te stellen van deze éne: er is. (175)
Altyd poogde men zekeren Wil, zekere Kracht te vinden buiten den aard der dingen zelf.
Wie vragen mocht naar de oorzaak van dit kinderachtig streven, antwoord ik met de woorden van den onderwyzer: ‘dit geschiedde om een passend begin te geven aan de vermakelyke geschiedenissen die volgen zouden.’
Of... was dit streven niet kinderachtig, en integendeel misdadig? Zou dit misschien 't ware antwoord zyn op de vraag naar de oorzaak der verwarring:
‘Natuurwetten... nu ja! Maar buiten en boven die wetten een Deus die ze vaststelde, uitvaardigde en handhaaft, en in wiens naam men heersen kan. Een Deus die lust heeft in de eerstelingen van bogerd, stal en veld, ja zelfs uit het huwelyksbed!’