Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 630]
| |
rechtvaardig was in 't kiezen van m'n modellen. Waarom 'n oud mannetje met sluik haar, waarom onaanzienlyke besjes, waarom 'n arme wasvrouw? Lezer, om niet te liegen mócht ik geen fyner modellen kiezen. Het smart my, maar 't is zo! Liever had ik aristokratische zotterny tentoongesteld, doch de waarheid is dat de aanzienlyken zich terugtrekken van zodanige publieke manifestatiën hunner mening. In zeer letterlyken zin is het katholicismus 't Evangelie der armen. In alle landen waar ik kerken bezocht - en ik verwaarloosde nooit de gelegenheid - merkte ik op dat openbare vroomheid tot de onfatsoenlykheden begint te behoren. Wel bezoeken nog altyd sommige personen uit hogeren stand de mis - en ook dit slechts in geringe verhouding met de lagere klasse - doch dat prevelen van gebedjes buiten de eigenlyke diensturen schynt niet meer du monde te zyn. Ik kan ieder die de juistheid van deze opmerking betwyfelt, een gemakkelyke manier aan de hand doen om hiervan zekerheid te verkrygen. Men stelle zich op den weg van 'n beevaart naar Kevelaar, of van een processie in de Rynlanden, en zal ontwaren, niet alleen dat de aanzienlyken zich onttrekken aan zulke voorstellingen, maar dat zelfs de middelstand zeer schraal - ik durf zeggen: byna in 't geheel niet - vertegenwoordigd is. By de protestanten is 'n dergelyk verschynsel waar te nemen. (704) En meer nog. Ook zonder van stand te spreken, en nu eenmaal aannemende dat het de geringe klasse is, die by voortduring de akteurs levert voor zulke schouwspelen, viel het my in 't oog dat de mensensoort welke daaraan deelneemt - vooral in grote steden - zich onderscheidt door iets byzonders. Lang zocht ik tevergeefs naar een woord om dat byzondere te beschryven. Ik woonde te Keulen tweemaal zo'n processie by. Met belangstelling nam ik waar, wat zich op 't gelaat der opgeschikte priesters vertoonde. Geen hunner lachte als hy 'n kollega aanzag... En ik begreep dit. Ik voelde medelyden met hen. Want inderdaad, er lag op de gelaatstrekken en in 't hele voorkomen van de menigte die hen volgde, iets bouwvalligs, iets onwelvarends, een protest tegen den beweerden bloei van 't ‘geloof’ dat my treurig stemde als by 't betreden van 'n bouwval, en dat ook de voorgangers dier schare met weemoed moet vervuld hebben. | |
[pagina 631]
| |
aant.
‘Er is geen enkel gaaf gezicht by. Ze zien er allen uit of ze...’ ‘Niet gaaf’ was my genoeg. 't Wás zo! Elke toeschouwer moet verbaasd staan over de zonderlinge fysionomieën die men by zulke gelegenheden te zien krygt, en over het byna volslagen gemis van een dragelyk gelaat. Ik erken dat dit niet van stipte toepassing is op de vrouwen. Daaronder waren enkele gewone gezichten, doch wat de mannen aangaat, kwam het me voor... lezer, ga eens kyken! En als ge tekenaar zyt, vul dan met uw stift aan, wat ik niet schryven kan, of liever niet beschryven durf, omdat men my zou verdenken van overdryving. Dagen daarna zweefden my al die gedaanten voor de ogen. En daarby de twee voornaamste typen van priesterkoppen, de welvarende pater-goed-levens en de bleke zinnebestryders... die niet altyd overwinnaars zyn in hun onnatuurlyken stryd. Nooit vergeet ik den blik waarmee de aartsbisschop by 't verlaten van de kathedraal, de kudde monsterde die hem volgen zou. 't Kwam me voor, alsof hy dacht: zyn dát de schapen, o Heer, die ge my te weiden geeft! De man scheen ontevreden, en deelde den zegen uit, alsof 't eigenlyk jammer was van de goeie waar. Ik moet dan ook erkennen dat de fyne hoogst-intelligente trekken van Paulus Melchers getuigenis aflegden van een ziel die te goed kon zyn voor zó'n funktie. Maar wie, wat, kan hem dwingen aartsbisschop te blyven? Overtuiging? 't Is me een raadsel. Hoe dit zy, myn hoofdindruk was medelyden. Medelyden met herders en schapen beide. Ik vervloekte de aanzienlyke of welvarende katholieken die de zorg voor de betrekking tussen Hemel en Aarde, zo onbroederlyk doen neerkomen op 't gepeupel. Ziedaar voorzeker een troepje mensen dien men zonder vrees voor onbescheiden vragen, kan vertellen: er was eens Niets, en op eenmaal kwam er wat! Zy erfden de biologische voorbeschiktheid van hun vader. Deze van ouders en grootouders... En zo is 't gegaan dertig geslachten lang! |
|