trekt, afstuit, in evenwicht houdt? Er was een tyd dat hy lust zou gevoeld hebben daarnaar te vragen - van idioten immers spreken wy niet? - maar sedert lang is hem 't firmament slechts 'n uurwyzer die den tyd van 't melken aangeeft. Kruidkunde? Korenbloemen en klaprozen zyn onwelkome gasten, en klaver geeft vet vee. Wiskunde? Zo'n schuin stuk grond kost veel aan onderhoud van sloten, en er gaan dertig mudden op een last. Schone kunsten? De burgemeester heeft 'n piano... hy, Jan Klaaszen ‘die 't zo goed betalen kan als de beste’ koopt er twee, en z'n dochters hameren op beide tegelyk.
Want - of niet: want, maar 't is zo - hy is boer! Hy is geen mens, geen burger, hy is boer!
Het vruchtdragen dat men elders met behulp van opgedrongen onderwys tegenging door overmesting, wordt in hem door 't knotten belet. Ginds gebroeid, hier gesnoeid... de uitslag is dezelfde.
Hy is boer, d.i. hy is 'n slechte boer. Men wane vooral niet dat de bekrompenheid van z'n gezichtskring hem bekwamer dan anderen maken zou omtrent zaken die daarbinnen liggen. Met hardnekkige koppigheid - eerst gevolg en kenmerk, later tevens oorzaak van onkunde - wyst hy elke lering, elken raad, en vooral elke ‘nieuwigheid’ af. Hy wantrouwt ieder die meer weet dan hy, al minacht hy daarom niet minder z'n gelyken. Hy maakt zich een voetstuk van z'n dorperheid, en geeft met z'n stereotiep: ‘ik die maar een boer ben’ een oorveeg aan ieder die dom is op steedser wyze dan hy. Het besef van de geringheid zyner gaven noopt hem daarop gedurig te wyzen, met iets als 'n poging om die erkentenis te doen doorgaan voor 'n slim verbergen van wat beters. Met bestudeerde onnozelheid wendt hy 'n onnozelheid voor die, ónvoorgewend, waarachtig geen voorwenden behoeven zou.