864.
De voorspelling van den onderwyzer dat er niets zal terecht komen van 't kind wiens gemoedje heen en weer zweeft met 'n goudvlieg, kan bewaarheid worden, al gelooft hyzelf daaraan niet. Onder vier ogen zal hy erkennen dat z'n meeste discipelen mank gaan aan 't euvel dat hy distraktie noemt, en waarover hy dus ten onrechte zich aanstelt als verwonderd of byzonder ontevreden. Hy weet zeer goed: ‘dat alle kinderen zo zyn’.
Dán moest hy ook inzien dan z'n konkurreren met die distraktie een aanranding der Natuur is! Dan ook mogen ouders daarop niet aandringen. Dan ook behoren wy met ons onderwys een geheel anderen weg in te slaan.
‘Het mannetje is distrait en speels, zegt de onderwyzer, er komt niets van hem terecht.’ Maar tevens stemt hy toe dat alle mannetjes van die leeftyd speels en distrait zyn.
Vrage: wat komt er alzo terecht van allen?
Ik erken dat het ons dikwyls gelukt - ten spyt van alle blauwvliegen, wier gegons wy niet willen verstaan - den kleinen mens enigszins in te wyden in de verrukkelyke geheimenissen van stapelrecht en rededelen. Maar tot welken prys! Door dwang verstoppen wy den ryksten bron van genot en goed zyn: het onafhankelyk denken. En dit niet voor 'n ogenblik alleen, maar