824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
Ik erken dat er ditmaal konsekwentie ligt in 't schenken van een ‘handvol pruimen’ aan 't jongetje dat de vyf, zes pruimpjes met rust liet, die men aan den volgeladen boom niet missen zou. Zeker! Zo'n cadeau is gepast voor den knaap die later met 'n hoed vol zaligheid in galop zal weglopen na 'n deugdzaam leven. Zó leert de kerk, zó leert Van Alphen.
Of zou die konsekwentie, wel beschouwd, slechts liggen in de overeenstemming van twee even wraakbare inkonsekwentiën? Zo is het!
Toen de Mensheid kind was, trachtten de vaderen hun bogerd tegen snoeplust te beschermen door het uitloven van premiën na den dood. Deze premiën waren enorm. Eeuwige zaligheid voor 'n ogenblikje deugd! Welke dwaas zou dwaas genoeg zyn geen gebruik te maken van zó voordelige konditiën? Wie zou niet als Jantje...
Toch leert de ondervinding dat de deugdzame Jantjes zeldzaam zyn, en dat we nog altyd, in weerwil van 't al te gunstig akkoord, behoefte hebben aan 'n stevige heining om den pruimenbogerd. Ja zelfs aan voetangels, klemmen en bewaking.
Vanwaar komt dit?
Op deze vraag stel ik twee antwoorden voor. Het Jantje van onzen Van Alphen schynt z'n papa gekend te hebben als 'n solide betaler van geleverde deugdzaamheid. De slimmerd speelde een zéker spel. De inleg was gering - een ogenblikje wachtens maar! - en de winst kon hem niet ontgaan.
De Mensheid echter betaalde te allen tyde haar inleg - zóveel deugd - óf met schroom óf liefst in 't geheel niet, en de oorzaak van dien onwil zal wel hierin liggen dat zy minder vertrouwen