779.
Men bedriegt zich echter door te menen dat Locke het wiskunstig beheersen der stof als uitsluitend onderwerp der wysbegeerte beschouwde. Liberaler - en logischer vooral - dan byv. Solon die, de zwaarte van z'n eigen lichaam miskennende, de materie geen aandacht scheen waard te keuren, ‘stelde hy vurig belang in alles wat nuttig kon zyn voor het menselyk geslacht’. Zó drukt een levensbeschryver zich uit, waarschynlyk zonder er aan te denken hoe bitter de satire is, die hy met deze eenvoudige woorden over vele van Locke's kollega's uitspreekt.
En, zegt hy op 'n andere plaats, Locke was vyf-en-dertig jaren oud, toen hy z'n beroemd Essay over het ‘menselyk oordeel’ schreef. Hy voelde zich hiertoe opgewekt door het bywonen van een redetwist tussen personen van diepe geleerdheid en groot verstand, die in weerwil dezer hoedanigheden maar niet tot een behoorlyke slotsom konden geraken. Locke, zwygend nadenkende terwyl de anderen zich uitputten in de poging om hun gevoelens te doen zegevieren, bemerkte dat de moeilykheid lag in het verschillend gebruik van de woorden, en dat men elkander niet verstond. Deze opmerking in een byzonder geval, verheffende tot algemene thesis, klom hy op tot den oorsprong van onze denkbeelden, onderzocht de bronnen waaruit zy vloeiden, en toonde den invloed aan, dien het misbruiken van woorden op ons redeneervermogen heeft.
Niets is algemener dan wanbegrip...
Ik nodig ieder wien dit verschynsel treurig voorkomt, met verwyzing naar Locke's opmerking uit, de kwaal naar vermogen te bestryden:
door zich als spreker of schryver toe te leggen op juistheid van uitdrukking,
door als lezer of hoorder zich te oefenen in juist verstaan,
door in géén hoedanigheid genoegen te nemen met zinneloze praat.