élke nederigheid. Ze komt overeen met de moeite die de kleinstedeling heeft, zich 'n gewezen buurjongen als uitstekend man voor te stellen. Het: ‘hy woonde by ons in de straat, ik heb hem perfekt gekend’ enz. is eens voor al een tegenwerping, als deze of gene zo'n bekende pryst. De indruk: ‘hy dien gy verheft, behoorde tot myn kring, was myn gelyke, en kan dus geen uitstekend persoon zyn’, ligt voor de hand. Smaadt men echter het dorp, de stad, het landje waartoe de aangesprokene behoort, of liever nog hemzelf in verband met die nationaliteit, dan keert op eenmaal de zaak om, en hy neemt u euvel dat ge hem, zyn kring, of z'n dorp, geringschat.