772.
En toch is het de vraag, of de betrekkelyke armoede der taal, de onbekwaamheid van sprekers en schryvers, en het belang dat velen - onjuist redenerende, en dus onzedelykerwyze - menen te hebben by onwaarheid, zoveel dwaling teweeg brengt, opkweekt en in 't leven houdt, als de vervloekte hebbelykheid van verkeerd verstaan. (523)
De dichter van een vaudeville of kluchtspel zou al spoedig worden beschuldigd van overdryving, wanneer hy by het schetsen der niaiserie van 'n lummel in knechts-rol, zyn kleuren ontleende aan de werkelykheid. Het komt trouwens ook in andere opzichten dikwyls voor, dat een vermeende charge minder overdreven is dan ze schynt (551, 552) en dat de wereld zelf zich - in háár taal, d.i. door 't feit - belast met het schryven van rollen welker bouffonnerie ons op de planken zou voorkomen als overladen. Waar schryvers in dit opzicht zondigen, is het gewoonlyk door overdryving als zodanig. De fout ligt gewoonlyk niet hierin dat er te veel zotterny wordt geleverd, maar de geleverde zotterny is verkeerd getekend.
De Jokrisses en Pierrots op de planken trachten te begrypen. Publiek echter, het Volk, de Mensheid is afkerig van begrip. Men wil bedrogen zyn: vult decipi! De hebbelykheid van verkeerd-verstaan is een lievelingszonde, die meer dan elke andere - eigenbelang zelfs niet uitgezonderd - het streven van den enkele die waarheid verkondigen wil, in den weg staat.
Hebben zy die zich sedert eeuwen den vererenden titel van wysgeer lieten aanleunen - in stoa, tempel-voorhof of akademische gehoorzaal, om 't even - over het algemeen hun plicht gedaan in het pogen om hoorders en volgelingen van deze noodlottige hebbelykheid te genezen? Neen.