663.
Hy, artist, behoort in hoger mate dan zelfs andere kunstenaars, zich toe te wyden aan de algemeen menselyke roeping: aan wysbegeerte. Hy moet weten. Hoe gering zyn kennis zy in vergelyk met wat hy niet doorgrondde, men kan vorderen dat hy zich iets minder achterlyk tone dan het merendeel zyner hoorders. De beschamende vraag: ‘waarom spreekt ge dan, indien ge niets te zeggen hebt?’ ligt voor de hand. Wel erken ik dat dit betrekkelyk weten gewoonlyk slechts in twyfelen bestaat, doch men bedenke dat hoger eis weldra aan alle voordrachten - publieke en byzondere - ja zelfs aan byna elke mondelinge of schriftelyke uiting, een eind maken zou. Twyfelend zoeken naar waarheid staat toch nader aan wysheid, dan onnadenkend aanhangen van 't onware of onzekere.
En al ontleent de redenaar zyn recht om 't woord te nemen, noch aan de ontdekking van 'n nieuwe waarheid, noch aan 't vinden van nieuwen grond tot twyfel aan wat voor waarheid doorging, dan nog behoort de vorm waarin hy zyn denkbeel-