658.
Toen ik zo-even, namens den kunstenaar, afstand deed van elke aanspraak op vernederende bescherming, kon de betekenis hiervan toch niet wezen, hem te plaatsen buiten 't gemene recht. Evenmin was het myn bedoeling, hen die zyn voortbrengselen te laag waarderen, vry te spreken van Beotische eigenbaat. Al behoeft hy hun protektoraat niet, zy moesten wel behoefte voelen aan de eer, dat beschermheerschap te mogen uitoefenen. Het rechtmatig besef hunner geestelyke minderheid zou hen verheffen, en begeerte opwekken naar veredeling, vóór alles uitgedrukt in mildheid jegens den man, die in staat en genegen is hen hierin te hulp te komen.