633.
De kunstenaar waagt zich. Hy wordt gewond, gepynigd, gemarteld: maar hy bezwykt niet!
Na zwaren stryd brengt hy 't verlangde. Ze glimlacht. Een zalig gevoel doorstroomt hem. Zyn gemoed is vol, overvol. Het dreigt te bersten. Hy wil meedelen...
Helaas!
Den indruk ving hy op. Wie leert hem de uitdrukking?
Ook dat wacht hy van háár. Zy zal hem leren spreken in klank, lyn, kleur, blik, beweging en woord.
Hy luistert naar haar lessen, en weldra meent hy te verstaan wat ze zegt, te begrypen wat ze bedoelt.
Maar telkens vergist hy zich.
Telkens vreest hy leegte te vinden in wat hem eerst voorkwam gevuld te zyn. De klank dien hy meende te begrypen, wordt wartaal in zyn oren. Die lynen, eens zo correct in z'n oog, schynen hem thans gebrokkeld, vals, ongeheel. Die kleur vloekt... Hoe zal hy vormen naar vormeloos voorbeeld? Hoe zal hy tekenen naar verbryzeld model? Hoe zal hy onzin maken tot zinnige waarheid?
Daar volgt moedeloosheid, soms van korten duur, by velen voor altyd. En deze gaan onder. Die armen! Toen zy 't hogere opgaven, beseften ze niet dat ze daarom toch niet geschikt waren voor 't allerlaagste. Behalve den grief over den schipbreuk dien hun ziel leed, worden zy bedolven onder 't leedvermaak van de velen die nooit iets poogden. De wereld wreekt op onbekroonden moed het besef van eigen lafheid. Kappelman voedt z'n forellen met den geslagen koning die z'n slaaf werd.