629.
Want... ik spreek u vry, byna geheel vry, o dwalende kunstenaars! Die m'nheer ‘Publiek’ houdt van odeurtjes en van leugen. Hy bederft u, waar ge goed zyt. Hy juicht u toe, waar ge misgrypt. Hy schrikt u af, waar ge poogt u op te heffen uit onartistieke vernedering.
De kunstenaar, die niet bezwykt onder den leugen-eisenden aandrang van ‘Publiek’ is een held. En helden zyn zeldzaam, omdat er tot den hogen moed die hen bezielen moet, juist hetzelfde element van allerhoogste opvatting zou vereist worden, die ik identisch noemde met ondenkbare volkomenheid in andere zedelyke eigenschappen. (621)