599.
Om 't even! Hy tracht zich te verstalen, en dringt, schynbaar niet gekwetst, door.
Ik sla nu de kleine verdrietelykheden van stoffelyken aard waarop ik reeds doelde over, onder opmerking evenwel dat zy allernadeligst werken op de hoofdzaak. Het zy zo. We weten nu eenmaal dat we hier te doen hebben met de behandeling van eloquentie met hindernissen. Hoofdzaak is dit evenwel niet. Het komt er weinig op aan, of er ‘mooi’ gesproken wordt. Ik hecht hieraan niet de minste waarde, noch voor myzelf noch in anderen. Integendeel, ik houd niet van mooispreken. De vraag is: of de waarheid gebaat wordt met een aan haar gewyde eredienst, in zúlke omstandigheden?
By 't spreken voor de vuist zal de smartelyke indruk dien de spreker opving, hem 't helderzien beletten. Hy had nog geen tyd dien indruk te regelen, te vernietigen, te verdoven, of te overwinnen, al naar 't in het belang van 'n juiste opvatting nodig blyken zou. Hy is patient - lyder - in stede van voorganger. Hy die de nuchtere taal der waarheid spreken zou, ondergaat zelf de beneveling die 't gevolg is van pas ondergane smart. Hy die anderen den rechten weg zou aanwyzen, loopt zelf gevaar af te dwalen op de bywegen van toorn en bitterheid, of al ware 't slechts van weemoed.
Maar, meent ge, deze bezwaren vervallen, indien men slechts een tehuis geschreven rede voorleest?
O neen! In de eerste plaats werkt reeds het voorzien van de zo vaak ondergane krenkingen, storend by 't samenstellen van 'n voordracht op schrift. Maar er is meer. Zelfs in ogenblikken waarin de schryver zich een sympathiek auditorium voorstelt,