570.
Zie, daar ben ik inderdaad regelrecht aangeland in 't hartje van myn tweede deel. Ik wilde immers spreken over het beletten van onderzoek? Is er groter beletsel denkbaar, dan zulk professoraal verbod van twyfel? Het gezegde: Ça ne doute de rien - ieder zal my dit toestemmen - beduidt zoveel als: ‘hy is 'n verwaande stommerik’ neen, erger nog: ‘hy is, door het versperren van den weg tot onderzoek, veroordeeld ten eeuwigen dage een stommerik te blyven.’ Welnu, daar durft een hoogleraar, by 't aanvaarden van z'n ambt - als staal dus van wat men van hem te wachten heeft - dat stommerik-makend gemis aan twyfel als plicht voorschryven!
Ik vrees dat de geest van dezen of genen Urwald-knorrepot my uit beledigd zelfgevoel zal komen bespoken over die vergelyking, én omdat zyn brons-orthodoxie minder algemeen was dan de banvloek van den utrechtsen professor, én wyl hy après tout in z'n bossen niet voor waarheid betaald werd. Want hogescholen zyn eerst ontstaan, nadat twyfelen een kanonieke ondeugd, en het yveren daartegen een bezoldigd beroep geworden was.
Ik wens niet te spoedig sentimenteel te worden, maar heb moeite myn verontwaardiging te bedwingen, by 't bedenken hoe de staat, de maatschappy, d.i. wy allen, het onze bydragen om mensen te betalen voor het smoren van de waarheid!