Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 320]
| |
te vóór zich, stoutelyk inbeeldt daarvan gebruik te mogen maken, wordt... ingepend: eerste belemmering! Iets later dost men het arme wicht in jurken, hoeden, keurslyfjes, kousen en schoenen, welke laatste, om toch goed te doen zien dat ze tot niets dienen dan om het fatsoen der ouders te tonen aan buurjuffers en bezoekers, geen of maagdelyke zolen hebben. Men haast zich den kleine te stempelen met het eigenaardige cachet der Westerse beschaving: likdoorns. Een baker of kindermeid die niet door aanhoudend heen en weer schokken haar best doet om de weke hersentjes tot moes te verwerken, wordt weggejaagd: ‘ze heeft geen hart voor kinderen.’ Het eerste welkomstgeschenk waarmee wy onze kleine makkers begroeten, is alzo een kunstmatige zeeziekte. En waar de armen of knieën van kindermeid, baker of moeder tekortschieten, heeft men een wieg uitgedacht, een hobbelenden bak, die de misselyke beweging van een Zuiderzeesen beurtman by deining dwarsscheeps, vry wel nabootst. Dat zo'n kind eraan gewoon raakt, betwist ik niet. Maar dat deze gewoonte het tevens voorbereidt om zeeziekerig te denken, houd ik staande. |
|