Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 297]
| |
XVIIITraupmann is voor de assises... eindelyk! Een zware straf! De couranten zeggen dat de acte van beschuldiging vyf kwartier lang is. Dat moet hy aanhoren! Hy moet die vyf kilometers procureur-generaals-welsprekendheid afwandelen, in gezelschap van de zeventig getuigen die daar verzameld zyn om hem te verslinden, en van de meer dan tweeduizend toeschouwers die Publiek representeren. Al die tweeduizend flaneurs hebben één familietrek op 't gelaat. Ze mogen blond, bruin, zwart, geel of rood wezen... van de pokken geschonden of katholiek... behoudend of nieuwmodisch onwetend... vrij-arbeiders of doodarm... één trek in de physionomie onderscheidt hen van alle andere mensenkinderen; ‘Ik dank u, Heer...’ enz. Nog braviger zien de getuigen er uit. Niet alleen dat ze niet schuldig zyn aan acht-en-een-halven moord, maar een gunstig lot plaatste hen zo lynrecht antipodisch tegenover den boosdoener, dat ze daaruit levenslang een certificaat van goed gedrag zullen kunnen putten. Een lid der Hoge Regering - wien ik by deze gelegenheid vriendelyk groet - zal zich herinneren hoe zekere kastelein te Buitenzorg, om de hevig betwiste deugd van z'n frikkadellen te handhaven, zich gedurig beriep op zyn militaire dienstjaren en ‘eervolle vermeldingen’. Zo zie ik weldra de oprichting tegemoet van een genootschap ‘deugdvrienden’, wier geloofsbrieven bestaan zullen in een abeünten-bewys van den Procureur-Generaal.
Ik weet niet recht - omdat ik nog altyd geen homme de lettres ben - onder welke soort van schryvery die boutade tegen de braven | |
[pagina 298]
| |
- dat wil in casu zeggen: zy die geen 8½ moord begingen - moet gerangschikt worden... - Beste markies, wy noemen dat satire. - Dan noemt ge 't verkeerd, mevrouw. In satire is overdryving, charge, karikatuur, nietwaar? Welnu, ik overdreef of chargeerde niet, en dat heb ik zelden gedaan. Vaak, ja byna altyd, nam ik in de maatschappy feiten waar, die op zekere wyze voorgesteld - zonder evenwel in 't minst aan de waarheid te kort te doen - te koddig, te vreemd, te pikant schenen om waar te kunnen zyn, en dit toch inderdaad waren. Ziehier een courant, waarin iemand zich voor deze of gene betrekking aanbeveelt: ‘op grond dat hy in het proces tegen De Vletter, getuige der waarheid geweest is’. Ik ben niet geheel zeker dat een uitbarsting van den Wageningsen berg - het hoogste punt van den vulkaangordel die Nederland om de lenden sluit - Rotterdam en dat courantje bereiken zoude. Maar laat ons dit aannemen ter liefde onzer nakomelingen, dien we gaarne zo'n Herculanumpje gunnen. Ik vraag u, wat de opgravers in 't jaar 3600 van onze zeden zullen zeggen? Om den lezer in de stemming te brengen die nodig is om achttienhonderd jaren vooruit te springen, voer ik hem achttien eeuwen terug en herinner hem aan de opschriften en advertentiën die wy in onzen tyd te Pompeï vonden. Och, er verandert zo weinig in de wereld die gedurig verandert! Lees: ‘Behalve met deze fonteinen, waren de straten opgeluisterd met geschilderde aankondigingen. Gehele muren waren daarmee beschreven, en hier en daar nodigden nog witte vakken den belanghebbende uit, er gebruik van te maken. Ieder die zulks verlangde, beschilderde ze met rode, lange, magere letters, op gelyke wyze als doorgaans de laatste bladzyden van onze couranten gevuld zyn. Niets belangwekkender dan deze opschriften, die ons al de bemoeiingen doen herleven van dit lang gestorven geslacht. Soms is het een verkiezing, soms een vereniging van namen van burgers, of van kooplieden of handwerkers, die dezen of genen kandidaat aanbevelen voor het aedilisschap of voor het duumviraat...’ Is het niet of men een beschryving leest uit onze dagen? Hoor verder: | |
[pagina 299]
| |
‘Andere aankondigingen geven ons het programma van de voorstellingen in het amphitheater: deze of die groep van gladiatoren zal op dezen of dien dag in het strydperk treden...’ Gladiatoren hebben wy niet, dit erken ik - tenzy ge onze septuaginta zo gelieft te noemen, maar let eens op de taal, die 't beeld: ‘strydperk’ zó heeft vastgehouden, dat we - lang na 't vergaan van worstelaars en tournooihelden - dat woord, ook in den alleronbloedigsten zin, gebruiken, zonder er zelfs aan te denken dat het een beeld is... - Ik ben nieuwsgierig naar den kipas. - Mevrouw, ik heb u niet voor elken avond een waaier beloofd. Misschien ook laat ik uzelven de spyltjes in elkaar zetten. Kunt ge 't niet... tant pis pour vous. Maar ik heb nog iets over de straten te Pompeï te zeggen: ‘Of wel de aankondigingen betreffen woningen en vertrekken die te huur zyn: In de eigendommen van Julia Felix, dochter van Spurius, zyn te huur een badkamer, een venereum...’ - Hé? - Een venereum. Dat beduidde in die dagen zoveel als... mangelkamer. ‘Een venereum, negenhonderd(!) winkels (tabernae, uitstalkasten, toonbankjes) terrassen (pergulae) en kamers op de bovenverdieping...’ Er mankeert maar P.G. aan, en ‘zyne bezigheden buitenshuis hebbende’, nietwaar? Hoor verder: ‘Sommige opschriften met beschilderde of op den muur gekraste letters behelzen invallen van ondeugende of kwaadwillige voorbygangers. Het ene zegt: ‘Oppius, de lastdrager, is een dief, een schelm.’ - Arme Oppius! Zo arm niet. Sedert achttien eeuwen trekt hy 't zich niet meer aan. ‘Op een muur in de straat van Minerva, bevat een klimopblad in den vorm van een hart den zoeten naam: Psyche. Elders heeft een guit, den lapidairstyl parodiërend, bekend gemaakt ‘dat onder 't consultaat van L. Nonius Asprenas en van A. Plotius, hem een ezelsveulen geboren was...’ - Ik denk dat dit de annonce der bevalling van z'n vrouw beduiden moest. De man was nederig... | |
[pagina 300]
| |
- En oprecht. Wel mogelyk. Verder, in de straat der theaters, leest men het volgende: ‘Is verloren een kan wyn: hy die haar terecht brengt by Varius, zal een beloning genieten; maar die den dief vangt, krygt het dubbele.’ Eindelyk, nog andere opschriften geven den voorbygangers orders tot het schoonhouden der straten, en herinneren in duidelyke bewoordingen het engelse commit no nuisance, of: het is verboden hier... - Te mangelen. Voyons nu, wat men over achttienhonderd jaren zal zeggen over den man die ‘getuige der waarheid’ in het proces De Vletter geweest is? - Mevrouw, er zullen in die dagen twee partyen zyn: de verachters en de pryzers van onzen tyd. De contemptionisten zullen uit die hedendaagse muurtekening in het Rotterdamse blaadje betogen, dat de waarheid nogal veel te lyden schynt gehad te hebben in 1869, wyl 't als een heldendaad scheen te gelden dat men haar had durven zeggen. De laudatores temporis acti daarentegen zullen uit dat feit het bewys putten dat onze eeuw een ware lusthof van Astrea was, daar men - naar 't schynt - de waarheid kon gebruiken om aan een baantje te geraken... - Naar 't schynt, ja! Maar 't is te hopen dat de archaeologen der toekomst dan meteen hebben weten op te sporen, of de man op die zonderlinge recommandatie inderdaad aan een betrekking geholpen is. Tot zolang blyft het de vraag, of hy z'n Pompeïse eeuw begreep! Men ziet het meer, dat een beroep op waarheid niet juist de beste manier is om zich aangenaam te maken. De contemptionisten zouden bovendien de ganse zaak kunnen omkeren, en uit het feit dat zo'n waarheidlievend... - Ezelsveulen. - Juist. Ze zouden uit het feit dat die man om een betrekking verlegen was, kunnen opmaken dat Astrea niet zo prettig was gelogeerd in onze eeuw, als de pryzers voorgaven... - Ik bewonder uw scherpzinnigheid, en erken dat muurschilderingen met of zonder magere letters, courantengeschryf - met of zonder idem - kunnen gelezen worden, veronduidelykt en niet begrepen, gelyk men wil. En zelfs de hoofdartikelen, welker letters althans niet aan magerheid laboreren... - Eindelyk actualiteiten! | |
[pagina 301]
| |
- Ik meen u uitgelegd te hebben dat hoofdartikelen niets hebben uit te staan met actualiteit. Het sneeuwt... ziedaar iets actueels. - Wy wensten iets te horen dat belangryker, ongewoner en treffender was. Iets dat ons minder koud liet. - In elk natuurkundig schoolboek kunt ge lezen dat het dek van sneeuw de wintersprei is, waaronder de velden zich sluimerend herstellen van de vermoeienissen der zomervermaken. Ookwerkt de electriciteit zo byzonder gunstig op 't gewas van aanstaand jaar. Zo zeggen de natuur-theologen. Onbelangryk is een gesprek over sneeuw dus niet, al ware 't alleen door de aanleiding die 't ons biedt den heren te vragen, hoe nu de velden 't maken tussen de keerkringen, die zonder zo'n sprei, zonder die electriciteit, zonder zo'n jaarmiddagslaapje, altyd door gereed moeten liggen om vrucht te geven? Uw klacht over de gewoonheid van de sneeuw begryp ik niet, daar verreweg 't grootste gedeelte uwer 1300.000.000 minus één natuurgenoten nooit een sneeuwvlok gezien heeft. En treffend? Ga eens wandelen, en voel hoe u de Nederlandse hoop des Vaderlands raken zal met een ferm gekneed démenti. Minder koud? Op den St Bernard gebruikt men de sneeuw als verwarmingsmiddel. 't Regent kachels in die streken. Actualiteiten!... Ik hoop toch dat ge te beschaafd zyt om te verlangen dat ik in myn gesprekken met u politiek of staathuishoudkunde behandelen zou? - Zou die begeerte onbeschaafd wezen? - Ja, want ze is: overbeschaafd, oneerlyk en dom. Oneerlyk, omdat ge meer vorderen zoudt dan u toekomt, meer ook dan ge betalen kunt... - Markies... wy bidden u, schryf onze namen niet op de muren van Pompeï. Oppius... - Was een dief en een schelm. Connu! Er staat niet by, wat hy stal, en hoe hy bedroog. Een dief nu zyt ge nog niet, omdat ik me niet zo makkelyk bestelen laat - maar wel legt ge 't er enigszins schelmachtig op toe, my meer te ontnemen dan ik u schuldig ben voor 't glas suikerwater dat ik hier gebruik, en de eer van uw gezelschap. - Broomnatrium! - Je ne dis pas non. Laat eens zien wat ge van my verlangt. We | |
[pagina 302]
| |
zullen met het Zuiden beginnen. Daar liggen koninkryken overvloeiende van Katholicisme, olyven en vryzinnigheid. Ik ben, als Pallas Athene, van de olyvenparty, maar die vormt de minderheid. ‘Onfeilbaarheid, concilie, ultramontanisme, stoel van den H. Petrus,’ roept men aan de ene zyde. ‘Vooruitgang, eenheid van Italië, afschaffing der kloosters, spoorwegen en grondwetten’, wordt er geantwoord. - Ik blyf altyd van de olyvenparty, dat begrypt ge! - ‘De Koningin heeft juwelen mee genomen!’ roept de Spaanse minister. ‘Praatjes!’ is de repliek van de arme vrouw, ‘die in den vreemde genadebrood eet. (Dat is de term.) ‘Vryheid, schreeuwen de Spanjaarden, vryheid als in Engeland! Herstel der financiën, weg met de Bourbons voor eeuwig! (Zo'n eeuwigheid duurt niet lang.) Leve de Republiek!’ ‘Neen, zeggen anderen, we willen wel een Koning, maar hy moet niets in te brengen hebben. Het ware model van een Koning is stom, doof, blind... Zo'n Koning zou ons lyken. Vivat de hertog van Genua!’ Wel beschouwd is 't niet heel vererend, onder zulke omstandigheden tot Koning te worden uitgeroepen. Men zegt dan ook dat Ferdinand van Portugal, die ook op de lyst der candidaten gezet was, den Cortes een proces van injurie zal aandoen. Hoe dit zy, ik blyf nog altyd trouw aan de olyvenparty. ‘Duitse eenheid, horen we wat noordelyker, Zündnadel-onderwys en verplicht scherpschieten, dat is het ware! Annexatie, Hohenzollern, Jahdehaven en Noordduitse zeehelden... Ziedaar de toekomst!’ 't Is wel mogelyk, maar ik houd het - met respect gezegd - met Pallas Athene, al veranderde ook Prins Adalbert de admiraal, in den strydraskwekenden Poseidoon, waarop echter, naar ik hoor, weinig kans is. ‘Vryheid - 't oude deuntje - conciliatie, rechten van den mens, dynastie-belang, impératief mandaat, l'honneur de la France, tribune, plébiscite, Rochefort, Raspail, Ledru Rollin, Victor Hugo, Jules Simon; Olivier, 't evenwicht van Europa, l'isthme de Suez, crédit foncier, crédit immobilier, Pereire, insecticide... Ja, wél beschouwd blyf ik by m'n olyven. Want zie, mevrouw, me twelk recht eist ge dat ik u den Ariadnedraad lever in dien doolhof? Moet ik uitwyzen of Pius XI on- | |
[pagina 303]
| |
mogelyk fouten maken kan? - Onder ons, ik heb 'n halve eeuw geleefd in de mening dat de pauselyke onfeilbaarheid een uitgemaakte zaak was. - Moet ik zeggen of Isabella 't speelgoed de ses pères heeft meegenomen? Kunt ge van my verwachten dat ik wysheid verkoop over Italiaanse toestanden die ik niet ken? En al kende ik die ten dele, al ware het dat ik dáárover, en over andere zaken in Europa, een oordeel wist uit te spreken dat de moeite van 't opschryven of aanhoren waard was, wie zegt me dat gy op de hoogte zyt om te begrypen wat ik betoog? Komaan, mevrouw, erken dat ge overbeschaafd waart, toen ge u hieldt alsof een beetje politiek in onze causerie u welkom wezen zou. Geloof me: het sneeuwt. Laat u dit genoeg zyn. - En de Nederlandse toestanden? - Ook dit is wat veel gevergd, sedert ik daarover zo dikwyls sprak zonder baat. Is er één Droogstoppel bekeerd, sedert ik Mr Publiek z'n portret liet zien in m'n spiegel? Integendeel! Velen die in den aanvang zich aanstelden, of ze den man behoorlyk verachtten, vonden 't later veilig zelf aandeel te nemen in de firma Last & Co en een huisje te huren op de fameuse Lauriergracht. Hebt ge de verschenen afleveringen van InsulindeGa naar voetnoot* gelezen? Zie eens hoe Prof. Veth heel voorzichtig, heel... heel... Een koninkryk voor een adjectief! Nu, zonder koninkryk dan, zie eens hoe Prof. Veth, de referent uit den Gids van Juli-Augustus 1860, over de ‘mogelyke overdryving’ in den Havelaar spreekt. Ge begrypt, hoop ik, hoe men er moe van worden kan, 't strand te ploegen... Waarover spraken wy, voor we die opschriften te Pompeï lazen? - Ge zeidet dat Traupmann... | |
[pagina 304]
| |
- Ik weet. Welnu, hoe braaf ook het tweeduizendkoppig publiek in de rechtszaal zich op eenmaal voelde, hoe hoog ook elke getuige, die zich reus maakte door op de schouders te klimmen van den armen zondaar, zich verhief boven gewone stervelingen, noch getuigen noch publiek konden, wat de majesteit der bravigheid aangaat, in de schaduw treden van de magistratuur. Zo'n voorzitter van een Crimineel Hof, zo'n lid, zo'n griffier, zo'n huissier, zo'n bode... Dat alles zondigt niet, drinkt niet, zucht niet, hoest niet, zweet niet... Niets menselyks is in hen! Vyf kwartier lang heeft die Procureur-Generaal nodig gehad om lucht te geven aan z'n verontwaardiging. En men zegt, qu'il en a de reste encore. Zo-even was ik verlegen om een adjectief, toen ik geen kans zag om zekere niet ‘mogelyke’, maar zeer stellige flauwhartigheid en lamlendigheid te beschryven, doch ziedaar, zo'n Procureur-Generaal die 't woord voert tegen een twintigjarigen negend' halfvoudigen moordenaar is nooit verlegen om 'n byvoegelyk naamwoord. Zyn adjectieven zyn als stampers in den vyzel des artsenymengers, zyn bywoorden verpletteren als mokers op 't aambeeld der metaalwerkers. Ik geef u te raden op welke wyze die Fransman de kinderen der ongelukkige vrouw Kinck vermoordde? De lykjes droegen de kentekenen dat de slachting had plaats gehad: cruellement! O Traupmann, boze, gemene, kwaadaardige, in-slechte - dat wil eenvoudig zeggen: domme, dwaze - Traupmann, mocht ge 't eens weder doen, ik bid u, ik bezweer u om den wille der liefde van alle mogelyke Procureurs-generaal... vermoord dan niet ‘wredelyk’. Worg, hak, steek, sny, kerf... al wat ge wilt, m'n jongen, maar doe 't met procureurs-generalyke zachtmoedigheid. Kittel uw slachtoffers, streel ze, koester ze... stoot ze de wereld uit met een lach van genoegen op 't gelaat, maar eilieve, onthoud u voortaan van alle wreedaardigheid by 't moorden. Bedenk dat de ziel van een procureur-generaal daaronder lydt. En welk een ziel! Hoogste goedheid, uw naam is intelligentie! | |
[pagina 305]
| |
Voor 'n paar jaar las ik in een tydschrift, ‘uitsluitend oorspronkelyke stukken bevattende’ - dus zeer mooi - een verhaal waarin een persoon voorkwam, die my byzonder interesseerde. ‘Arthur, de kamer binnentredende, zag de dierbare patiënte op de sofa liggen. De brave, oude geneesheer zat aan haar zyde. Hy scheen haar zo-even den pols gevoeld te hebben...’ Die Arthur nu was my een wonderman. Ik begreep niet hoe hy 't aanlei om op 't gelaat van den braven ouden geneesheer te ontwaren dat deze zo-even... Maar op eenmaal is my de zaak helder geworden. Arthur is tegenwoordig procureur-generaal. Het is iets eigenaardigs van grote mannen dat zy zich nooit kunnen verborgen houden. Als incognito koningen verraden ze zich altyd door het goudgeld van hun genie. In de acte van beschuldiging tegen Traupmann komt in de beschryving van den toestand, waarin het lyk der vrouw van Kinck gevonden werd, de zeer bezwarende omstandigheid voor: Ze was in den nek - of hals: cou - gewond met... een lang mes! Begrypt ge, president en leden van het hof, het mes was lang! Gezworenen, bedenkt dat het mes lang was! Publiek... neen, tot Publiek spreekt de magistraat niet - en daarin heeft hy groot gelyk - maar hoe dit zy, dezelfde Arthur wiens blik in één gezichtsgreep de polsgevoeldhebbendheid des ouden, braven geneesheers samenvatte, had aan de halswonde van dat lyk de lengte van het mes gemeten. En hy gebruikt die lengte - gemultipliceerd met de uitgebreidheid van z'n acte die nog langer was dan Traupmann's mes zelf - om met het volle gewicht zyner onkreukbare deftigheid neer te donderen op den armen duivel die daar zit te sidderen op 't bankje der beschuldigden. Wat hy wel gedacht mag hebben, die bloeddorstige dwaas, toen hy zich de lengte van dat mes hoorde verwyten? Iets als: een andermaal neem ik een bowie-knife? Kort na den moord las ik in een Vlaams blaadje het uit Paryse berichten overgenomen relaas van het vinden der lyken te Pantin. Een der redacteuren van het Franse blad had zich naar Roubaix begeven, om daar wat nieuwtjes of byzonderheden omtrent de familie Kinck byeen te sprokkelen. Hy beschreef de straat en 't huis waar zy gewoond had. Wat hem - en my ook - | |
[pagina 306]
| |
't meest trof, was het speelgoed der kinderen! Een wollen schaapje op rollen stond daar in den hoek, alsof 't de terugkomst wachtte der kleine Hortense... Maar zie, daar hingen de familie-portretten! Jean Kinck ziet er somber en zwartgallig uit. Bloeddorst en hebzucht staan te lezen in die trekken... Ge weet hoe in den aanvang Mr Publiek het voornaamste slachtoffer van Traupmanns misdaad voor den dader had gehouden. En die ‘speciale correspondent’ las op dat portret precies wat Mr Publiek hem had voorgezegd. Stel nu nog vertrouwen op ‘speciale correspondenten’. Die geschiedenis van dat weemoedige wollen schaapje op rollen geloof ik ook niet meer.
En Lachaud zal dien kwajongen verdedigen. Wat zal hy zeggen? Indien hy er talent by te pas brengt, noem ik hem verachtelyk. En ik vrees er voor. Kent ge iets afzichtelyker dan zo'n moordenaarsredder? - Soit! Maar als hy met al z'n talent - gelyk te voorzien is - dien Traupmann nu niet redt? - Dan had hy geheel op den achtergrond kunnen blyven. Zoals thans de zaak staat, kan hy niets inbrengen dan gemeenplaatsen die op elken misdadiger, of paradoxen die op niemand toepasselyk zyn. In beide gevallen schaadt hy aan de roeping des rechtsverdedigers. Hy maakt zich of te schande door gewoonheid, of onvertrouwbaar door jacht op effect. En nog iets, zoudt ge dien Lachaud tot verdediger wensen, indien uw leven in gevaar was voor een jury? - By no means. Ik vrees dat men my ongehoord voor schuldig houden zou, omdat m'n zaak behoefte had aan zó'n advokaat! - Precies m'n idee.
Den Haag, 29 Dec. 1869 |
|