Volledige werken. Deel 3. Japanse gesprekken. De school des levens. Ideeën, tweede bundel. De bruid daarboven. De zegen Gods door Waterloo. Franse rymen
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
De school des levens | |
[pagina 34]
| |
geschreven 5 februari 1863 | |
[pagina 35]
| |
De school des levensNietwaar, Amsterdammers, gy wist het niet dat eergisteravond in de Amstelstraat een stuk gespeeld werd, dat ‘De school des levens’ heet? O, zegt dat ge 't niet wist! Zegt dat uw aandacht was beziggehouden elders, toen uw blik onachtzaam weggleed over de aankondiging van ‘publieke vermakelykheden’ aan den voet uwer kranten; zegt dat ge niet wist wat er zou worden gespeeld in den schouwburg die ‘grand théâtre’ genoemd wordt, en dien naam verdient, als er zúlke stukken worden gegeven, en zó! Gy wist niet wat er gespeeld werd... Nu weet ge 't... de School des levens. Gespeeld? Is dat een spel? Eilieve, daar ginds in de vervelende stad met te ruime straten; in de stad die haar schrale bevolking om de lenden hangt in slappen plooi, als 'n uit de naden gezakt kleed, dat eenmaal paste misschien; in de stad die om haar dapper hongerlyden door 't vaderland werd veroordeeld tot eeuwigdurende dwanggeleerdheid... ziet, daar komt 'n fonkelnieuwe professor in slecht latyn vertellen dat twyfelen ‘zonde’ is... men verdringt elkaar om wat plaats, en helpt handenklappend mee in 't vermoorden van Cicero en gezond verstand. Dat zou ernst wezen! En gisteravond kwam Laura Ernst - 't spyt me dat zy dien naam draagt: men zou voor woordspeling houden, wat heilige ernst is - daar komt een rykbegaafde kunstenares ons onderrichten in de moeilykste opgave des levens, in 't leven zelf... en dát onderricht zou maar 'n grap zyn, een klucht, een dwaasheid, een spel? Beste Oosterzee, professor in twyfelvrees en buitenissigheden, verruil eens úw spel voor háár spel; úw ernst voor háár ernst; úw diepte voor háár diepte... en als ge daarna u beklaagt over | |
[pagina 36]
| |
dien ruil, wees dan ten eeuwigen dage gedoemd tot onmogelyke bewysvoeringen in 'n taal die ge niet verstaat. Maar wél heb ik uw taal verstaan, Laura, en ik heb geleerd by 't bezoeken van de hogeschool die gy opendet om les te geven, al dacht gyzelf niet aan onderwys. Meendet gy slechts een spel te spelen? Was u die voorstelling maar 'n afscheidsgastrol? Was ze u 'n benefiet-representatie alleen? Of wist gy, dat ge daar stondt als 'n verheven priesteres van de waarheid? Hebt gy 't gevoeld, hoe het toneel door u werd verheven tot 'n leerstoel, als om wraak te nemen - schoner wraak is er niet! - over 't verknoeien van zo menigen kansel tot 'n poppenkast. Wist gy 't, Laura, dat ge daar méér waart dan artiste, méér dan vrouw zelfs - wat toch zo hoog staat - wist ge 't, dat gy daar op die paarhonderd voeten planks, u hebt opgevoerd tot het hoogste: tot een mens die 't goede onderwyst aan z'n medemensen? Zeg my, Laura Ernst, wist gy dat? Of was 't geen spel, ook in dien zin dat gyzelf inderdaad de scholier waart, gy Laura, de arme miskende kunstenares, op 't ogenblik toen ge u voordeedt als de verstoten, gesarde, ál te hard beproefde koningsdochter? Waren 't misschien uw tranen, uw eigene tranen, die er vloeiden, toen ge scheent te wenen om de smarten van Isaura? Hebt gyzelf wellicht u vergist in de bron uwer droefheid, geen vrucht meer van duurgeleerde kunst, maar veel duurder nog betaald als ongeleerd voortbrengsel van uw hart? En viel 't dáárom misschien u lichter, de ellende voor te stellen van de door 't slyk gesleurde hoogheid, juist wyl uw eigene hoogheid gekrenkt was by 't aanschouwen der onbezette banken! Ik vraag het u, heeft Laura haar tranen uitgeleend aan de prinses van Kastilië? Heeft de werkelykheid kleur gegeven aan de verbeelding? Heeft de toneelspeelster wat smart geborgd by de vrouw? Ik weet dat gy geschreid hebt... geschreid - niet uit jok, en met schyn van tranen, als 't vermiljoen gewoon is te verdragen zonder scha - gy hebt geschreid, ware, hete, bytende tranen, áchter de schermen, daar waar geen publiek was, om u dat pynlyk vocht te betalen met uitbundig gejuich over gemaakte smart. Dat weet ik! Hoe ik 't weet?... Dat is myn geheim. | |
[pagina 37]
| |
En toen ik uw tranen zag met myn hart, dat heenvoelde óver de planken, dóór de schermen... toen zeide ik, met 'n malle begeerte om de smarten der wereld te dragen: die tranen zal ik u betalen! Betalen... hoe? Dat wist ik nog niet, toen ik me boog over de pauken, en mezelf opdrong dat ik my verdiepte in de muziek-party van den timbalist, die maar twee noten heeft te spelen, telkens gescheiden door oneindige rust. - En hoe stem je dat instrument? vroeg ik, en lette op 't antwoord niet, want ik was bezig myzelf te stemmen tot de muziek die 'k ruisen hoorde in myn gemoed. En, als altyd, in dat gemoed was minder rust en meer verscheidenheid van klank, dan in de half-sferen van den trommelslager... ja, te veel verscheidenheid, en te weinig rust misschien, maar dit is nu eenmaal zo! Wy allen moeten de party spelen, die ons gegeven werd door dien groten componist: de natuur. Ik ken u niet, Laura, en niet gaarne zoude ik u leren kennen. Och, 't zou me zo spyten wanneer ge al te laag stondt onder 't gevoel, dat gy wist op te wekken by allen die u hoorden en zagen. Want dit hebt gy gedaan... daar ben ik zeker van! O, wees getroost! De zaal was leeg, nietwaar? De voorstelling had niet opgenomen - noemt ge 't zo niet?... Welnu, Laura, dit zeg ik u: de harten waren vol, en wél werd de heerlyke indruk van uw arbeid opgenomen in de gemoederen der weinigen die u hoorden. Zie, ik wil niet geloven dat het u liever ware geweest, wat indruk te maken op vélen, dan véél indruk op weinigen. Ge hebt immers meer genot van 't besef der waardering uwer scholieren, dan ooit het tellen dier leerlingen u zou kunnen geven, als de zaal beter bezet ware geweest? Van 't waarderen... hoe kan ik dat weten, vraagt ge? Ik zal u helpen in die schatting. Uw tranen verklapte ik aan 't publiek... ik wil die onbescheidenheid goedmaken door 'n nieuwe onbescheidenheid: ook 't publiek was aangedaan, Laura. Gy hebt slechts 't gejuich gehoord, eens 't betekenisvol gejuich - och, mocht het verstaan zyn in elke vorstelyke residentie! - toen ge tot den schynbaar onwaardigen koning zeidet: So leg' die Krone nieder! | |
[pagina 38]
| |
Maar ik, Laura, ik heb de tranen gezien in de ogen van kooplieden, van dagbladmakers en mannen, toen gy u boogt onder de ruwe plagery uwer schoonmoeder; toen gy den armen blinden echtgenoot koost boven den koning van Navarre; toen gy met vasten wil, na slechts één vergeefse poging, uw stem - stokkend in de keel, dat 's waar, maar ge déédt het! - toen gy met vasten wil en heiligen hoogmoed uw zwakheid maakte tot kracht, en uw trots neerboogt tot ootmoed, om brood te vragen, gebedeld brood, ter voeding van den arme, dien ge liefhadt. Die tranen heb ik gezien, Laura, en ik bied ze u, als balsem voor de pyn der uwe. Ik hoorde wat men zeide, by 't opstaan en vertrekken. Ik bestudeerde de ernstige plechtige stemming, waarmee ons klein publiek - groot ditmaal door de waardering van 't goede - de zaal verliet. En, Laura, op het ogenblik toen gy mismoedig het toneelpak van u wierpt, gereed gemaakt in blyde hoop op wat kunsttriomf, bedacht ik 'n middel om 't u nog eenmaal te doen klaarleggen, tot 'n herhaling van den schoolcursus die door te weinigen is bygewoond. De school des levens! Wél had de man gelyk, die naast me zat, en zeide: ‘als ik dát geweten had, zou 'k myn vrouw en kinderen hebben meegenomen!’ Wél had de oude dame gelyk, die by 't uitgaan haar man toeriep: ‘'t spyt me, dat ze niet meegegaan zyn.’ Ze... wie? Dat is 't geheim dier dame; zyzelve zal 't best weten, wie ze onder haar betrekkingen waardig keurde - wie harer betrekkingen nodig had, misschien - die school te bezoeken. Wél eindelyk had ook zy gelyk, dat jonge belangwekkende meisje, dat haar hals zo vooruitstrekte om 'n spanne nader te zyn aan den stryd dien ze aanschouwde en meestreed in haar hart. Wat was dat lief gelaat welsprekend! Hoe zogen die blikken elke beweging met begerigheid in! Hoe rekte zich die leest tot deelnemen aan Isaura's kamp! O, Laura, dat alles hebt gy niet gezien, niet gehoord! Maar ik, die 't hoorde en zag, ik zeg het u, en tracht aldus den wissel te betalen dien ik afgaf op myzelf, toen ik de paukenparty bestudeerde. Wat 'n rust! Eens telde ik honderd-en-drie maten! Zo'n party | |
[pagina 39]
| |
aant.
Neen, om godswil... neen! Geen rust!... neen, stryd! Stryd voor het goede, voortdurende stryd! Miskend, verstoten, vertrapt als Isaura, goed!... Ja, als 't wezen moet, vertrapt en mishandeld als zy, maar... rust?... Rust als in de muziekparty van den paukenslager, wiens arbeid voor zeven-achtste deel bestaat in onthouding van werk?... Om godswil, neen! Voort met my die dit schryf, voort met u die dit leest, voort met ons allen naar de banken van de school des levens. Leven, dat is: opmerken, ondergaan, lyden, kampen en overwinnen... dat is onze roeping, dat is onze taak! En gy, vrouw, die de Isaura hebt voorgesteld als alleen kan geschieden door wie de bitterheid van die opgave geproefd heeft inderdaad... byna zou ik wensen dat ge iets misdaan hadt, om uit naam van myn god u toe te roepen: de school is uit, gy hebt geleefd, geleden, geleerd... ga in vrede, uw zonden zyn u vergeven! Want zó hebt gy gearbeid, dat er liefde en vergevingsgezindheid woonden in de harten van wie u hoorden. ‘Die Schule ist aus!’ zei de nar in 't laatste bedryf... Neen, neen, de school is niet uit... noch de grote school des levens voor ons allen, noch voor u, Laura, de kleine school die ge hebt doorlopen, tydens uw onbeloond bezoek in deze stad... Ik heb u laten verzoeken de proef te herhalen, en 't zal niet myn schuld wezen, als ten tweeden male de vernederde vorstin haar tranen moet putten uit het gewonde hart der kunstenares.
Amsterdam, 5 Februari 1863 |
|