Volledige werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend442.Als den lezer de Spectator van Van Effen bekend is, zal-i zich herinneren dat daarin voorkomt de heel aardige beschryving ener burger-vryaadje. Ik houd die beschryving voor echt, en vergeef onzen Justus makkelyker 't afluisteren dan 't verzinnen. 't Eerste is nagenoeg geoorloofd, ja zelfs byna plicht in iemand die mensen bestudeert om Spectators of Ideeën te schryven. Wie 't afkeurt, moet ook den geneesheer veroordelen die z'n patiënt bespiedt met het doel diens kwalen te leren kennen, om ze te genezen. Ik spreek dus Van Effen vry van onbescheidenheid, maar erken enigszins jaloers te wezen op de gelegenheid die hy schynt gevonden te hebben tot zo nauwkeurige waarneming. Wy weten weinig van 't huiselyk leven der trekvogels, de hartstochten der schelpdieren ontsnappen voor 'n groot deel aan onze scherpzinnigheid, en toch staat in zekeren zin de natuurlyke historie van oesters en zwaluwen in helder licht, wanneer wy die vergelyken met de kennis van onszelf. Vooral is die kennis moeilyk te verkrygen ten aanzien van 't geslachtsleven - in alle betekenissen - | |
[pagina 647]
| |
aant.
‘Wat zouden die twee elkaar te zeggen hebben?’ vraag ik altyd myzelf, als ik 'n verliefd paar zie, en soms betrap ik my op de verdrietige vraag: ‘zouden ze elkaar wat te zeggen hebben?’ Verdrietig... ja! Want het doet my leed als ik 'n lid van myn geslacht, een wederdeel dus van myzelf, een mens, moet verdacht houden van gebrek aan adel, van onkunde in liefde, van verwaarlozing der schoonste - neen, van de enige - kracht der Natuur, van opstand tegen de aantrekkingswet. Liefde - ik heb 't al meer gezegd, en men heeft myn bepaling zeer onzedelyk gevonden, wat my genoegen doet - liefde is neiging tot éénzyn. Maar gewis openbaart zich die neiging op oneindig veel wyzen. Gelyk overal, is ook hierin de Natuur éénvoudig in regel, veelvoudig in toepassing. De liefde van 'n dief zal wel beduiden: kom, laat ons saam uit stelen gaan, de goddiener verenigt zich met z'n geliefde in den gebede of in den psalme, en zo al voort: ‘elck ghedierte naer synen aerdt’. Of zou die neiging tot meedelen, tot samenzyn, tot verenigen, by sommigen tevens de begeerte wezen tot het goede? By Wouter was het zo, al wist hyzelf dat niet. Had-i niet eens, in naam van lange Ceciel, de vryheid weergegeven aan 't vogeltje dat zo angstig rondvloog in de nauwe kooi? Wel had Ceciel daarom gelachen, en gevraagd of Wouter gek was? Wel begreep zy niet dat er verband was tussen zyn medelyden met het arme dier, en 't kloppen van z'n hart als-i háár naam kraste op de bevrozen ruiten van de achterkamer, maar misschien zou ze dat verband begrepen hebben als ze Wouter had liefgehad. En dat kon nu eenmaal niet, om dien broek boven 't buisje. Hoe dit zy, hem ware 't onmogelyk geweest te denken aan iets kwaads, als-i Omikron riep. Daarby vergat hy lange Ceciel, en zeker zou hy zeer verwonderd geweest zyn, als deze verschenen ware op dien roep. Kleine Emma leek er meer op, vond-i nu. Zonder te denken aan 't schryven van 'n Spectator, voelde Wouter grote begeerte om te weten hoe de jonge heer die met Betsy in 't prieel zat, zich kweet van 't ‘verkeren’. Hy wist middel te vinden zich af te zonderen van z'n kameraadjes, en hoorde een-en-ander dat hem niet veel wyzer maakte in z'n liefde-studie. | |
[pagina 648]
| |
- Ja, ik heb ook gezegd: met Mei... - Wel zeker, om de bovenhuizen... - 't Is 'n gemaal! En wat zegt je moeder? - Zó... zy vindt we moesten 't nog 'n jaartjen aanzien, 't Is zo onfatsoenlyk gauw te trouwen, 't Is net, weet je, of... - Vier jaar... - Ja, vier jaar. Louw en Anna zyn zeven jaar geëngageerd geweest... Wouter was er groots op, dat-i nu precies wist wat dit beduidde. Hy begreep dat het zoveel wil zeggen als: samen 'n bovenhuis huren, liefst in Mei. - En kryg je nou die linnenkast? - Neen... die wil m'n moeder zelf houden. Maar als we nog 'n jaar wachten, zal ze ons 'n andere geven... 'n kleine. - 'k Had liever de grote... - Ik ook, maar weet je, zy zegt: jongelui hebben geen grote kast nodig. Maar toen m'n zuster trouwde, heeft ze 'n grote kast ‘meegekregen’. - Zeg dan dat je 'r ook een moet hebben. - 't Zal niet helpen. - Probeer 't maar... ik trouw niet zonder die grote kast. - 'k Wil 't wel vragen... Van dit gehalte waren de gesprekken die Wouter afluisterde in t prieel. Hy was ze er onvoldaan, en verschool zich peinzend in 'n donker hoekje. Wat 'm eigenlyk ontbrak, wist-i zelf niet, maar toen kleine Emma hem kwam roepen, bleek er dat-i aan heel iets anders had gedacht dan aan linnenkasten en vakante bovenhuizen, want met vrolyken schrik riep hy: - Zou zy 't wezen... m'n zusje? |
|