Ja, Wouter zou uitgaan! Voor 't eerst uitgaan, voor het eerst eten, drinken, zich vermaken onder 'n vreemd dak. 't Was 'n hoofdgebeurtenis in z'n leven, en hy voelde al minder nayver op de Joden die zo dikwyls uitgingen, en ten laatste zelfs nooit weer thuiskwamen.
De heuglyke middag was aangebroken. Met onbeschryflyke fierheid stapte Wouter de poort uit. ‘'t Was rechts, links, weer links, dan 'n brug over, en daarna rechtuit... 't kon niet missen’ had Gus gezegd. En de tuin heette Stad-rust, dus: ‘Wouter moest maar vragen, dan zou-i 't zeker vinden.’
Dat was ook zo. Wie voor 't eerst uitgaat, komt altyd te vroeg. Wouter was op Stad-rust vóór de andere genodigden, maar Gus en Franssie ontvingen hem vry wel, en stelden hem voor aan hun ouders, die zeiden dat Wouter 'n Hef gezichtje hebben zou, als-i wat minder bleek was geweest.
De andere speelnootjes kwamen vervolgens opdagen, en 't stoeien, draven, gooien, nam 'n aanvang, zoals dat by knapen gebruikelyk is. De pret werd afgewisseld met wafelen en limonade, ‘die heel langzaam moest gedronken worden, omdat de kinderen zo bezweet waren’.
Toen de stammoeder der Hallemannen melding maakte van de bessenboompjes en den zo kwaadaardig belasterden regenbak, had ze onder de volkomenheden van Stad-rust, ook dat prieel moeten opnoemen, waar Betsy zat met dien heer...
- Wie is dat? vroeg Wouter aan de kleine Emma, die meespeelde met de jongens.
- Wel, dat is Betsy's vryer...
Nu weten wy uit de treffende geschiedenis van lange Ceciel, dat Wouter z'n eerste liefde reeds achter den rug had, maar toch trof hem dat gezegde van Emma als iets vreemds. Tot nog toe was 'n vrystertje, in zyn mening, 'n meisjen aan wie men griften en ulevellen geeft, en die Betsy scheen verheven boven zulke dingen. Wouter begreep terstond dat-i lange Ceciel niet behoorlyk behandeld had, en op eenmaal beving hem de lust om te weten hoe 'n volwassen heer vryt met 'n meisje dat niet meer schoolgaat.
- Haar vryer?
- Wel zeker... geëngageerd!
Dit woord was Wouter te modern, en als nu de lezer scherpzin-