Wat Wimpie daarop gezegd heeft, weet ik waarachtig niet. Het ‘outje’ van vrouw Stotter werd opgenomen, en neergelegd aan 't voeteneind op de bedstee in de achterkamer, met last aan de kinderen die daar saamgepakt lagen, de benen niet uit te steken, om bakers ‘outje’ niet te bederven.
- Wei mens, cha sitte... ja, dâ-'s f'rons... 'tis tweemaal - Leentje, wâ-ben-je weer... d'r wordt cheskelt, hoor je niet! - 't Sel juffre Sipperman wese... w'nt juffre Sipperman k'mt ook, weet je...
Ik weet alweer niet, of 't inderdaad juffrouw Zipperman was, die gescheld had, en de lezer mag me verwyten, dat ik geschiedenissen vertel, die 'kzelf niet recht ken. Maar in 't onzekere latende, of 't ditmaal juffrouw Zipperman was, of juffrouw Mabbel van den koekbakker, of juffrouw Krummel ‘die 'n man op de beurs had’ of juffrouw Laps... neen, die hoefde niet te schellen, want ze woonde op de ondervoorkamer. Genoeg, vóór half acht was 't hele gezelschap kompleet, en Stoffel rookte z'n pyp, alsof 't zo hoorde. Leentje was weggegaan zonder boterham. ‘Die zou ze morgen wel krygen, omdat 't zo druk was vandaag, en men kon niet alles tegelyk doen.’