311.
Als er iemand opstond die beweerde - en bewees - dat die partyen eigenlyk niets waren dan gemene cliques, dan haastte men zich om coram populo - dat is: in de Tweede Kamer - te verklaren dat men met die partyen niets te maken had, en alleen 't algemeen welzyn bedoelde. Er waren altyd Grieken die 't geloofden, vooral in Boeotië.
Maar ook waren er - ditmaal niet in Boeotië - die 't niet mooi vonden, dat men z'n moeder verloochende.
- 't Mens heeft zich gemeen gedragen, zei men, dát is waar.
- Hy heeft fortuin gemaakt, zei men, ook dát is waar.
- Maar eilieve, hy maakte dat fortuin dóór haar slecht gedrag... kwam z'n deugd niet wat laat? En is er veel te verwachten van deugd, die zich eerst openbaarde nadat de ondeugd ophield voordeel te geven?
Zo spraken sommigen in Griekenland.