243.
- Uw vriend is...
- Dat wist ik. Hyzelf heeft het me gezegd. Hy zegt me alles.
- Uw vriend heeft...
- Dat wist ik van hemzelf. Hy zegt me alles.
- Uw vriend deed...
- Dat wist ik. Hyzelf heeft me alles gezegd, wat hem aangaat.
- Dan zal ik iets verzinnen over uw vriend, dat hyzelf u niet zeggen kón, omdat hy niet kon weten wat ik over hem verzinnen zou.