200.
Wy hebben zeden uitgevonden, wy passen die toe, wy beweren die te moeten handhaven... zeden, welke in aanhoudenden stryd zyn met de hoofdwet der Natuur.
Wy menen die Natuur te moeten tegengaan in haar streven. Wy willen ze dwingen tot stilstand, waar ze beweging eist. Tot alleenzyn, waar ze haakt naar verbinding. Tot scheiding, waar ze aandringt op vereniging. Wy dringen ons op als plicht, die Natuur te verkrachten.
Deze verkrachting - of de voortdurende vruchteloze poging daartoe - noemen we deugd.
Onze hele opvoeding van de meisjes, is 'n moorddadige opstand tegen 't goede.