tha dat ze niet ongenegen was een huwelyk aan te gaan, maar 't moest christelyk wezen. Zy vroeg den jonkman naar z'n geloof.
- Hoe ik u bemin, Agatha? Vraag het de sterren, de bloemen...
- Ja, maar uw geloof?
- Overal staat my uw naam geschreven... in de wolken, op de golven der zee... ik hoor dien in 't ruisen der bladeren, in 't murmelen van de beek...
- Maar... uw geloof?
- 't Zal zaligheid wezen, Agatha, u te bezitten als myn vrouw, als myn leidsvrouw... ik zal u hef hebben met al de kracht van myn hart... ik zal u geven... zeg my, Agatha, hebt gy de Minnebrieven gelezen?
- Maar, eilieve... uw geloof?
- Dáár staat het! O, ik had niet nodig dat te lezen, om te weten wat liefde is, Agatha! Maar toch, 't is aangenaam als men z'n indrukken zó vindt beschreven! Ja, zó is het, Agatha, zó wil ik u liefhebben! Beminnen is neiging tot geven, tot bevruchten aan den enen kant, neiging tot weergeven en baren aan de andere zyde...
Agatha begon iets onfatsoenlyks te vinden in den loop van 't gesprek. Zy brak het af, door nog eens te vragen: naar 't geloof?
De arme jongen zeide weer iets over z'n liefde, en bemerkte niet eens dat Agatha gedurig aandrong op wat anders.
Maar wel had zy bemerkt dat de liefde des jonkmans werelds was. Met 'n beklemd hart ging zy naar dominee.
Hy had haar Christin gemaakt. Hy had in haar opgewekt dien onlesbaren dorst naar de genadegaven des evangeliums. Hy had haar gewezen op den énigen weg die 't licht, de waarheid en het leven is. Hy moest haar raad geven in deze - haar eerste - bezoeking.
De man sprak aldus:
- Heil u, dat ge 't huwelyk alleen dan goedvindt, als ge 't moogt aangaan met de hope op den zegen die in Christus Jezus is. Ik heb alzo niet tevergeefs gearbeid, o myn dochter, in den wyngaard uws gemoeds.
Heil, driewerf heil u, dat gy geroepen zyt om een braven, en u oprecht beminnenden, maar helaas, door wereldzin afgedwaalden, jongeling, terug te brengen op het ware pad. Ge hebt ge-