hun bekrompenheid, in hun onkunde, hun lafhartigheid... en vraag uzelf, of 't oorbaar is en rechtvaardig, dat de andere helft van 't mensdom zo maar voetstoots moet onderdanig wezen aan díe helft?
De eis der mannen op dit stuk, toont reeds dat die vordering ongegrond is. Om heer te zyn in 't zedelyke, behoorde men te beginnen met het begrypen van rechtvaardigheid, en 't is ónrechtvaardig de vrouw, als zodanig, te stellen beneden den man. Verbeeld u, Cornelia, Sappho, Charlotte Corday, De Staël, Beecher-Stowe, onder den eersten den besten kwajongen!
Maar wie moet dán heersen? 't Antwoord is zeer eenvoudig: er wordt niet geheerst.
- Goed, maar... wie behoort het meest invloed te hebben?
- Wel... die 't verdient.
- Nog eens goed, maar... wie verdient het?
- Wie 't meest ontwikkeld is als mens. De geslachtsdelen hebben hiermee evenmin te maken als de kleur van 't haar.
- Maar... als hy ofzy die 't mees tontwikkeldis als mens, niet slaagt in 't verkrygen van den invloed die hem of haar zou toekomen?
- Dan twyfel ik aan die meerdere ontwikkeling, en raad hem of haar ernstig aan, zich verder te ontwikkelen.