Volledige werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend101.Ik zat te peinzen, en ontving een brief van m'n vrouw. De kinderen waren wel, en ze verzocht my om een geloofsbelydenis. - Ze zeggen dat ik een slecht mens ben, schreef ze, als ik niet binnen drie dagen een geloofsbelydenis afleg. De kinderen zyn wel, maar wat moet ik belyden? Ze zeggen, ik moet toch iets geloven, iets weten, iets belyden. Max, geef me toch een geloofs- | |
[pagina 332]
| |
aant.
Ik antwoordde dat ik geen geloofsbelydenis geven kon, dat ikzelf er geen had... Zy schreef daarop: - Lieve Max, om godswil, zeg me wat ik belyd. Ik geloof niet ‘in’ den bybel, zoals ze dat noemen. Dat is wél, zeggen ze, maar de Natuur! Ook in de Natuur heb ik God niet gevonden, en dat nemen ze my kwalyk. Ze zeggen dat Sirius zo ver van ons is, en dat een klein beestje nog andere beestjes op zich draagt. Dat komt my wel onzindelyk voor, en ik vind dien afstand van Sirius wel lastig voor wie er heen moet, maar in dat alles vind ik God niet. Lieve Max, de kinderen zyn wel, maar help my. Ik antwoordde nog eens, dat ik geen geloofsbelydenis geven kon, dat ikzelf er geen had. Zy schreef weer, en weer, en altyd hetzelfde. Toen werd ik driftig. Niet om haar verzoek, maar over de aandrang tot dat verzoek. En daarop heb ik de ‘Geloofsbelydenis’ geschreven, die ge kunt vinden in den Dageraad, als ge slecht en goddeloos genoeg zyt er naar te zoeken in dat tydschrift. Maar als ge 't vindt en leest, bedenk dan dat die belydenis een wanhopige poging was om rust te geven aan m'n vrouw, en een boterham aan m'n kleinen heiden. Want - een bekentenis! - de eerste regel de beste van die belydenis is een onwaarheid. Ik weet niet of er een vader was. Ik weet niet of die vader de scherpzinnigheid van z'n kinderen beproeven wou. Maar als men heenstapt over dien eersten regel, dan volgt de rest vanzelf. Meer weet ik er niet van te zeggen. |
|