Volledige werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 276]
| |||||||||||||||||
NaschriftO, gy wien 't inderdaad in deze zaak om waarheid te doen is, veroordeel de wyze niet waarop ik die waarheid trachtte te uiten. Bedenk hoe ik begon met de verklaring dat de kwestie over Vryen Arbeid geen kwestie is. Bedenk dat er een eigenaardige betoogtrant vereist wordt tot het bewyzen van zaken, die alleen daarom bewys nodig hebben, omdat ze gedurig - en met opzet! - werden gesteld in vals licht. Men betoogt niet het bestaan der zon... men toont de zon. En waar dát niet baat, blyft ook den meest ernstigen beschouwer niets over dan de gesel van sarcasme. Maar dikwyls ligt er droefheid in spot, en de vlym der satire wondt niet naar buiten, voor ze 't eigen hart griefde waarin die satire geboren werd. Ja zelfs, waar dat hart goed is, moet er véél geleden zyn, en láng gedragen, voor dit laatste, maar scherpste wapen zich keert naar uitwendigen vyand. Zulke smart heb ik bedoeld, toen ik sprak van den ‘mensenvriend die vurig belang stelt in het welzyn zyner medemensen. Die beurtelings hoopt en vreest, by 't gadeslaan van elke verandering. Die zich opwindt voor een schoon denkbeeld, en van verontwaardiging gloeit, als hy 't ziet wegdringen en vertrappen door wie - voor 'n ogenblik slechts, naar we hopen - sterker zyn dan schone denkbeelden.’ Op die smart doelde ik by 't aanhalen van ‘den wysgeer die van uit zyn cel aan 't volk tracht te leren wat waarheid is, als hy bemerken moet dat zyn stem overschreeuwd wordt door piétistische huichelary of gewinzoekende kwakzalvers.’ Toen ik sprak van ‘Sokrates, zo bitter bedroefd by 't drinken van den gifbeker, niet omdat hy dien ledigen moest, maar wyl hy zich een bederver der jeugd hoorde noemen, en een verachter der goden.’ Die droefheid heb ik bedoeld by 't noemen van ‘den Christus | |||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||
die zo treurig staart op Jeruzalem, en zich beklaagt dat het niet gewild heeft!’ ‘Zulke kreten van smart - vóór gifbeker of kruishout, heb ik gezegd - vloeien niet uit een ongedeerd hart. Dáár moet geleden zyn, dáár is ondervonden!’ En, lezer, hebt gy 't recht aanmerking te maken op den toon van iemand die tot u sprak op allerlei wys... en altyd tevergeefs? Reeds in den Havelaar zeide ik, dat myn boek zo bont was wyl 't een staalkaart wezen moest, opdat ik, die sedert jaren gezocht hadnaar den toon die verstaan wordt en begrepen, weten zou in 't eind, hoe ik moest spreken om ingang te verschaffen aan de waarheid.’ Hebt gy 't recht te klagen over wanklank, gy die zelfde snaren van myn gemoed hebt ontstemd? Gy die de muziek myner ziel hebt beantwoord met nog snyender wanklank dan natuurlyk sarkasme, met een oneerlyk mengsel van gejuich en lauwheid, van niet verdienden smaad en verraderlyken lof? Maar, ook vóór dien tyd... ik vraag u - en meermalen nog zal ik dit vragen - welke fouten van voordracht zyn er in den brief aan den afgetreden Gouverneur-Generaal, dien ik u te lezen gaf? Welk voorwendsel levert u dát schryven tot niet-begrypen, tot niet-weten, tot weigering van rechtspraak? Wat antwoordt gy, als men u na 't lezen van dien brief vraagt: ‘zou 't dan toch wáár zyn, dat er andere zaken behoorden onderzocht te worden, dan de Vry-arbeidkwestie waarmede men zo lang reeds ons bezig houdt? Zou 't wáár zyn dat er 'n boze geest van bederf rondwaart, die zyn ziektegevenden adem heenblaast over onze huishouding in Indië? Zou 't wáár zyn wat er staat in dien brief, die nooit weersproken is, en nog minder wederlegd? En wanneer dat alles waarheid is...’ Ja, dat is de waarheid. En óók waarheid is de gevolgtrekking die hieruit onmisbaar voortvloeit:
Er is verrotting in den staat, en de naam van die verrotting is leugen.
Of meent ge dat er geen verband is tussen de Havelaarszaak en de kwestiën van den dag? Dat verband is nauw, innig. Maar 't is geen verband van eenheid of gelyksoortigheid... 't is verband door tegenstelling. | |||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||
De Javaan wordt mishandeld. De Havelaarszaak heeft aan die waarheid een lichaam gegeven, en een naam die tot de Geschiedenis behoren zal. Maar de ‘kwestiën van den dag’ worden, thans nog, als vóór den Havelaar, gebruikt om de hoofdzaak te bedekken, te verbergen, te smoren... dat is: om het volk van Nederland te bedriegen. Daarom moest ik, vóór 't behandelen der zaak die ik uitdrukte op den titel, beginnen met de aantoning hoe men opzettelyk vermeed de hoofdzaken te noemen, en tevens van de onwaardigheid dergenen die, tot spreken geroepen, zich voortdurend schuldig maken aan misdadig zwygen. Ik moest met ruwe hand - hoe kon het anders? - maskers van deftigheid afrukken, en hier-en-daar een opperkleed scheuren, dat in wyde magistrale plooien nietigheid bedekte - of dikwyls erger nog - misdryf! Want leugen te geven, of leugen te steunen door zwygen, waar men geroepen is te spreken voor de waarheid, is misdryf. Welk vertrouwen kan men schenken aan Ministers, Kamerleden, Dagbladschryvers, aan allen die zich moeien met de publieke zaak, wanneer ze by voortduring met kunstmatige angstvalligheid vermyden die zaak te behandelen van den kant, waar ze het meest gevaar loopt? Welke oprechtheid, welke zuiverheid van bedoeling kan men veronderstellen in publieke mannen, die hun yver, hun kunde, hun talent besteden aan 't behandelen van de onderdelen der volksbelangen - en dikwyls zelfs aan deze niet - terwyl ze met opzettelyk verzuim niet gewagen van de vreselyke katastroof die dat volk tegemoet gaat... Indië zal voor Nederland verloren gaan, met of zonder Kultuurstelsel, met of zonder Vry-arbeid. Mét dien vryen arbeid spoediger nog, maar verloren gaan zal 't zéker, als Nederland niet zorgt dat den Javaan recht wordt gedaan. Dát is de kwestie, de ware kwestie van den dag! Dat is dus de kwestie, Nederlanders, waarover niet wordt gesproken in uw dagbladen, niet in de redevoeringen uwer Kamerleden, niet in de programmen uwer Ministers. Ik weet wel dat de partymannen beweren dat hun systeem - och arm! - de hoofdzaak insluit. Ik weet hoe byvoorbeeld de voorstanders van Vryen arbeid voorgeven - en sommigen misschien inderdaad geloven - dat de arme Javaan zo byzonder zou gebaat | |||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||
worden door 't triomferen van hun stelsel. Maar deze dwaling berust op een woorspeling die al zeer gemakkelyk valt op te lossen. Het Stelsel van gouvernements-kultuur schryft arbeid voor. Men noemt de daaruit voortvloeiende werkzaamheden van den Javaan: gouvernements-arbeid, gedwongen arbeid, dwang-arbeid. En die benamingen zyn juist. Toen het denkbeeld ontstond dat de Javaan ook zou kunnen worden tewerkgesteld op andere wyze, moest er voor die andere wyze een naam bedacht worden, die haar onderscheidde van de gewone. Er was een tegenstelling nodig. Tegenover gouvernements-aibeid vond men natuurlyk het woord: particuliere arbeid. En ook deze uitdrukking is juist. Maar het werk van den Javaan voor 't gouvernement droeg nog andere namen. Ook dáártegenover moesten passende uitdrukkingen gevonden worden, en alzo is onze taal en de kring onzer denkbeelden verrykt met de woorden: vry-arbeid en vrywillige arbeid, woorden die gemak geven in 't gebruik, maar tevens aanleiding tot groot misverstand. Aan dit misverstand, Nederlanders, hebt gy te wyten dat het mogelyk geweest is dien Vry-arbeid te maken tot de duitenplatery van den dag. Want: van vryheid, van vrywilligheid is geen spraak by den arbeid dien de Javaan verricht voor een particulier. ‘Die Javaan staat niet op, plant niet, oogst niet, dan op den wenk van den man die niets draagt.’ Waar die wenk gegeven wordt, moet zulk een Hoofd daartoe genoopt zyn door oorzaken die, als ze uitgingen van het gouvernement, duidelyk beschreven staan in de Indische Staatsbladen, de uitgewerkte compendia van de ‘boodschap der edele kamer te Dordrecht... of te Enkhuizen’ en van het menslievende, of althans voorzichtige ‘niet te erg’. Maar wanneer de oorzaken die het Javaanse Hoofd tot den onmisbaren wenk bewegen, uitgaan van een particulier, dan staan ze nergens beschreven, en behouden haar werking tot op de uiterste zeer vér liggende grenzen: van de onderdanigheid des Javaans aan zyn Hoofd, der behoefte van dat Hoofd aan weelde en van Europese hebzucht, die... aan sommige lezers wel bekend zal zyn. | |||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||
Het produkt van deze drie enorme faktoren noemt men met leugenachtigen schoonklank: vrywillige arbeid.
By gouvernements-kultuur is contrôle mogelyk. Waar die contrôle ontbreekt - zoals meestal het geval is - door begeerte om te schipperen... door misdadige gemakzucht... door vrees voor 't bemoeilyken van een tragen Landvoogd die niet wil beroofd worden van zyn onkunde, dat vurig bemind voorwendsel om zich bezig te houden met niets doen... daar is dit alles wel treurig en noodlottig, maar... de contrôle zou toch kunnen worden uitgeoefend, áls er eens een Gouverneur-Generaal benoemd werd, die besef had van zyn plicht, en tevens de gaaf om dat besef op te wekken en levendig te houden by anderen. Dan immers zou er kunnen gezorgd worden: ‘dat de Javaan het zyne ontving, al is 't dan ook wat weinig.’ Maar als men dien Javaan overlevert aan particulieren in compliciteit met de Hoofden, vooral met de lagere Hoofden... dan is geen contrôle mogelyk, ook al vónd men een Gouverneur-Generaal die zyn plicht deed. Ik beweer dit alles uit volle overtuiging; maar ik erken dat dit niet voldoende is. Om alzo die overtuiging mee te delen aan anderen, begin ik met de vraag of 't die anderen om waarheid te doen is? By de meesten is dit naar m'n treurige ondervinding het geval niet, en waar ik voel stryd te voeren tegen een door eigenbelang voorgeschreven parti-pris, geef ik redeneringen in den smaak myner parabel over den heiligen Dionysius, of der vergelyking van het droogstoppelig perspomp-systeem. Wie geld wil bekomen dóór den arbeid des Javaans, instee van waarheid over den arbeid des Javaans, zal myn geschryf zeer lelyk vinden en dat kan ik niet helpen. Maar wél heb ik gewonen, ernstigen betoogtrant ten beste voor aanhangers van het vry-arbeidersstelsel die, te goeder trouw verleid door den klank vry, menen een edele zaak voor te staan. Ik ontsla me dus geheel-en-al van de tegenstanders wier oordeel over de zaak geput is uit hun eigen geld-opbrengende ondervinding. Men zou een held moeten wezen, groter dan er eenmaal in de eeuw voorkomt, om 'n stelsel af te keuren waaraan men zonder veel moeite een belangryk vermogen te danken had, of waaruit men hoopt zulke voordelen te behalen. | |||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||
Dus spreek ik tot en over de voorstanders te goeder trouw... Welnu... ze zyn bedrogen. En hier wellicht zal men inzien waarom ik by 't schryven dezer brochure, zo lang, zo vaak, en zo krachtig naar ik meen, ben opgestaan tegen leugen. De leugen heerst overal, en ook hier heeft ze sommigen op een dwaalspoor gebracht. Hoe is deze leugen geboren, hoe is ze gevoed en opgegroeid? Ze is geboren:
Hoe is ze gevoed en opgegroeid?
Weder alzo is onwaarheid, weder is leugen de hoeksteen van 't roofgebouw. 't Is alweer uit leugen dat de noodlottige dwaling ontsproot, die hier 't volk prysgeeft aan gemaakte agitatiën, ginder aan wanhoop, en overal den naam der Nederlandse natie aan schande. En wie er twyfelt... wie meent dat de arbeid van den Javaan voor partikulieren, wél vrywillig geschiedt... wie nooit, als ik, met eigen oren hoorde hoe zulk een partikulier het Javaans Hoofd inneemt, omkoopt, bederft met zoet walgelyk gevlei, met aan- | |||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||
aant.
Als meermalen wend ik my tot u, mr albertus jacobus van twist, oud-Gouverneur-Generaal, vertegenwoordiger des volks! Ik wend my tot u, zoals ik by opstand of beroering den belhamel vóórriep, opdat niet de algemeenheid der toespraak leiden zou tot verzwakking van indruk. Ik wend my tot u, mr van twist! Ik verneem dat gy in die onzalige, vervelende, geheel beneden haar roeping staande Tweede Kamer, enige provincieleden sleeptouwt, die uw koelheid nemen voor ernst, uw droogheid voor wysbegeerte, uw styfheid voor standvastigheid, uw zondeloos-achtigheid voor deugd. Tot u wend ik my, mr van twist, om u te zeggen dat ik voor een groot deel getuige ben geweest van het smeden der leugens waarmede men u heeft bedrogen. Ik heb den glimlach over uw domheid gezien op de lippen van henzelf die zo gretig van die domheid gebruik maakten. Ik heb u bestudeerd toen gy in den val liept, en ik was nog te naief om te weten - zoals ik later ontwaarde - dat ge niet beter verdiendet. Dat men u leugens gaf, hoorde ik en zag ik. Maar ik meende nog dat gy waarheid begeerdet. Vele werken die men u voorstelde als tot stand gebracht door vrywilligen arbeid, zyn uitgevoerd met den meest onmenselyken dwang. Zodra ik het goedvind, zal ik zeggen welke werken, wáár en hoe. En ik zal 't bewyzen. Reken daarop. Misschien zal ik daarby, met niet meer dan drie of vier woorden, aantonen hoe de gehele tegenwoordige kwestie met den heer Bekking - van beide kanten - nooit by den waren naam genoemd is. Ook in die zaak speelt leugen de hoofdrol. En gy, mr van twist, die aan het hoofd schynt te staan van de | |||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||
Vry-arbeidsparty, dat is: van de clique der vry-arbeiders, gy die vrywilligen arbeid predikt voor den Javaan, en niet vrywillig den arbeid volbracht, dien ik u aanwees als voorgeschreven door eerlykheid, plicht en eed... ik veroordeel by dezen uzelf tot dwangarbeid. Ik sla u het juk van myn geest om den nek, en span u in het tuig van den ploeg waarmee ik de harde korst opscheur van domheid en vooroordeel. Ik zweep u voort met den gesel myner verontwaardiging... En ik zal voortgaan dit te doen, tot uw naam, en het gemis aan denkbeelden dat gy vertegenwoordigt, den volke zal wezen tot een braakmiddel.
- Die brochure is excentriek... Dat zegt de pestwalm over de stoommachine die een modderpoel leegmaak, en hem komt storen in z'n verdelgingswerk. Pestwalm? Ja. Want er is verrotting in den staat! Op... op, gy weinigen, die nog niet geheel zyt verleugend! Op, jongelieden die nog uw hart voelt kloppen voor het goede! Op... op, gy die nog niet hebt verleerd te gloeien van verontwaardiging by 't aanzien van het boze! Op, vrouwen die moeders zyt van een volgend geslacht dat schaamte zal voelen over 't vorige! Op, meisjes, die bestemd zyt moeders te worden! Gy, jongelingen, gy vrouwen, gy meisjes... ge zyt mensen. Men zegt u dat ge 't niet zyt. Men behandelt u alsof ge 't niet zyt. Men dwingt u het niet te zyn... Maar ik zeg u: Ge zyt mensen. Op u rust mensenplicht! Die plicht schryft voor: Streven naar waarheid. En overal heerst leugen. Op dan! Ten stryde tegen de leugen! Op, ten stryde! Op, ter overwinning! Op, tot het byeenroepen, tot het ordenen, tot het wapenen van de derde party.
Ja... en nu aan m'n ideeën!
Amsterdam, 25 Jan. 1862 |
|