Volledige werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 62]
| |
tyd, in zyn huis iets heeft geopenbaard, dat aandruist, tegen alle Christelyke beginselen van onderdanigheid, gedweeheid en orde, en naar zekere opmerkingen te oordelen, zoudt gy daarvan de oorzaak zyn. De onwetendheid in goddelyke zaken, die u kenmerkt, en de hoofdigheid, waarmede gij in die onvergeeflyke onwetendheid volhardt, hebben het my, met het oog op de voorschriften van onzen Heer en Heiland, uitgedrukt in 't onschatbaar evangelie, voorgelicht door de profeten des ouden verbonds, en gestaafd en bevestigd door de godsonomstotelyke genadegaven bewyzende lessen der wereldhistorie, ten plicht gemaakt, de kinderen van myn gezegden heer broeder Kappelman te waarschuwen tegen den ziellichaamzaligheidwelvaartbedervenden invloed uwer helbevolkende denkbeelden. Ik heb in de granen gedaan, en leef nu stil van myn geld. Ik geloof dus als genadedeelachtig Christen te moeten stryden, voor de heiligheid, van zyn allenuitverkorenen zaligmakend geloof, dat aan de pupillen voorschryft hun voogd onderdanig te zyn. Want ik ben de voogd van myns broeders, heers Kappelmans kinderen, en zal niet verdragen dat, die kinderen, op een verdoemenisuitlokkende wyze, zich verzetten, tegen het gezag, en afwyken van myn geloof. Ik raad u vreze aan, voor den toorn des liefdevollen Gods, die zich niet laat bespotten, en die een God is, van gerechte wrake, gelyk te lezen staat in Hebreeën X, vs 31. |
|