Volledige werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |||||||||||
[Voorwoord]Zyn rok was kaal, maar dat scheen hy niet te weten. Wie denkt aan eigen rok, by zoveel ellende van anderen? Zo zeggen de boeken. Maar in de wereld is 't zo niet, waarachtig, het is zo niet! Er zyn inderdaad mensen, die een hevigen tegenzin hebben in kale rokken, als ze niethangen om de schouders van een ander. Geen rampen zyn lichter te dragen, dan de rampen van een buurman. Alleen brand maakt een uitzondering. Pokken ook. Dat slaat over. Ik had wel lust een boek te schryven over al de leugens, die men in boeken vindt. Maar ten eerste zou 't wat lang duren vóór ik klaar was, en ten andere zou dan een ander, om myn ongelyk te bewyzen, weer zeggen, dat het bewys myner stelling in myn eigen boek lag... juist als 't dien Cretenser ging, die beweerde, dat alle Cretensers leugenaars waren. Ook zou 't jammer zyn, het publiek in den waan te brengen, dat alles wat men schryft, onwaar is. Och, laten wy het kaf sparen om 't koren! Zyn rok dan was kaal, en hy klopte aan de deur... Hy had al vaak geklopt aan andere deuren, maar altyd zonder baat! Zou 't nu lukken, nu? Daar binnen zat iemand te schryven, die haastig ‘ja!’ riep, als waren ze nog te veel, die twee letters, die wat wegstalen van zyn indrukken. Daarop volgde een gesprek, dat niemand begrypen zal. Toch zal ik 't u meedelen. Misschien begrypt men 't later. De man in de kamer zei eenvoudig, dat hy geen geld had, en dat hy verliefd was. Was de bezoeker een schuldeiser? Ditmaal niet, en wel by uitzondering. - Ik kan waarachtig niet helpen, - geld heb ik niet, en geen tyd ook... Ik schryf aan Fancy. | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
- Fancy? - Fancy of fancy..., fancy van de varkens in De Tijdspiegel... fancy of Fancy, al naar ge wilt. 't Is iemand die ik liefheb... zy ligt in een koffer te Laeken... ik kan haar niet laten komen... dan wordt ze betast door de douanen... dat wil ik niet... want gy begrypt dat ze schuw is. En halen kan ik haar ook niet, omdat ik geen geld heb voor de reis. Maar hier woont ze op de Leliegracht, geloof ik... Zie eens, ze heeft my een langen brief geschreven. Ik moet haar antwoorden... zy vraagt, of ze my mag liefhebben? Wel zeker! Mag ze niet? Tine zegt dat het heel goed is... en gy? Wat de aangesprokene dacht? Wél, hy dacht dat de man in de kamer gek was. En dat denken veel mensen. Maar vóór de bezoeker die onbeleefde mening uitte, kwam hy terug op de reden zyner komst. - Er moet hulp zyn, vóór elf Juni! Die man is radeloos... hy heeft gebrek aan alles... zyn vrouw en kinderen... - Kinderen ook!... Kinderen? O, dat is hard! Een vrouw is niets,... maar kinderen, zegt ge? Ja, dat is verschrikkelyk! En de man in de kamer stond op, en demonstreerde met veel vuur, dat een vrouw ‘niets’ was. - Een kind is wreed, mynheer! O, ik ken de barbaars... Ik weet waarachtig niet hoe ik 't woord spellen moet, dat hy uitsprak zonder den minsten c.h. - O, ik ken de barbaarsheid, waarmee een kind vraagt: ‘Maar, vader, waarom zyt gy ook niet ryk, als oom, die draaibanken koopt voor zyn kinderen?’ - ‘Hoe moet men doen, vader, om een koets te hebben, als de Duchesse de Brabant?’ - ‘Vader, is het kindje, dat zy gisteren op de schoot had, zoeter dan Nonnie?’ - ‘Mogen wy nooit uitryden met onze mama, zo als dát kindje?’ - ‘Zou dat meisje alle dagen vlees eten, vader, even als de kinderen by oom?’ - ‘Wat hebt gy toch gedaan, vader, dat men ons zo arm laat blyven?’ - Ziet ge, dat wondt! Want aan een kind kan men zo alles niet uitleggen,... Cet âge est sans pitié! Ja, er is veel, dat men niet kan uitleggen, aan grote mensen zelfs, die veelal gaarne kind blyven op dat punt. Maar... een vrouw! O, dát steunt, dát verheft, dát adelt! Hebt gy een vrouw? - | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
- Neen, maar... - Nu, dan kunt ge 't niet weten, anders... foei, mynheer, zeg dat die man lydt om zyn kinderen, maar haal niet de vrouw daarby, als ware ook zy een lastpost op de begroting zyner ellende! Helpt ze hem niet, troost ze hem niet, - zou hy sterker wezen zonder háár? Wat drommel, waarom trouwde ze hem dan? Zy moet toch eens ‘ja’ gezegd hebben, toen hy haar vraagde of ze lief en leed met hem delen wou? O, die vervloekte tweede en derde ban van de schuttery!... Ja, ja, ik weet het wel... officiëel zelfs, is de vrouw een certificaat van onbruikbaarheid! 't Land is in nood... voorwaarts!... hoe noemen ze dat, als alles naar de grens loopt?... Alles? Wel neen, de man, die een vrouw heeft, blyft thuis, voorlopig! De vrouw staat op het lystje van vrystellende ziekten... tussen kanker en impotentie zeker!... De man is onbekwaam tot heldenmoed en geweerpoetsen... tot nader order! Tot nader order, als de jongens op zyn, de jongens, die vóórgaan! Dat was anders in Troje... zie maar dat afscheid van Hector en Andromache... 't hoeveelste boek weet ik niet... de kleine jongen wordt bang voor Hectors pluim... maar Hector gaat... - 't Staat in 't zesde boek, zei de bezoeker, die Doctor in de Letteren was, Ὡς εἰπὼν, οὗ παιδὸς ὀρέξατο φαίδιμος Ἕϰτωρ. ἂψ δ᾽ ὁ πάϊς.... - Goed, maar Hector gaat... - Ja, maar Andromache wilde dat hy niet zou gaan... - Dat was infaam van Andromache!... En als 't my gebeurd was,... maar zó iets gebeurt my niet! Zie hier... Hy toonde zyn bezoeker een brief, - een brief van zyn Andromache! Zo iets droomde Homerus niet. Ja, daar stond het:
‘Ik ben woedend! Men durft zulke voorstellen doen aan U! En men speculeert op 't gebrek-lyden onzer kinderen? Ik verbied u, aan my, aan ons te denken. Liever bedel ik myn brood van deur tot deur, dan gevoed te worden tot zulken prys! Weiger, weiger ruw en bars, zó dat men 't nooit weer vraagt. Zeg dat ik u verachten zou, als ge uit nood, en om onzentwille, uw denkbeel- | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
aant.
- Myn God, van wie is die brief?... vraagde de bezoeker. - Wel, van Tine! Begrypt ge dát niet... Wie anders zou zó schryven? Zie eens, hoe slordig. Ze schryft niet altyd zo slordig... maar ze was driftig toen ze dát schreef... - Wat had men u voorgesteld? - Den heer Duymaer van Twist te sparen, die in de Tweede Kamer meespreekt over vryen arbeid, en den heer Rochussen aan te vallen. Ik toon u den brief niet waarin dat staat, want, hoe schandelyk ook van inhoud - dát noemen ze politiek! - die brief was geschreven met zekere vertrouwelykheid... - Door den heer v. H.? - Neen! Zelfs ben ik overtuigd, dat deze niet bekend was met den vryen arbeid, dien men my wilde opleggen voor wat loon... en welk loon? 't Loon dat de apen in Artis krygen... voor den kost! En die hoeven daarvoor geen leugens te schryven... gelukkige apen! Zy hebben alles te danken aan hun staart. Zonder dat ding zou men ze ook dwingen tot vryen arbeid... Maar ziet ge wel, mynheer, dat een vrouw niets is, niets by de optelling van lasten, maar veel, oneindig veel, ja alles, zodra er sprake is van hulp en steun! Ik zou volstrekt geen plezier hebben in gebrek lyden, als ik myn vrouw niet had... De bezoeker vond dit een vreemd pleizier, al was er dan ook een vrouw by. O, gy weet niet hoe een vrouw lief heeft... gy kunt niet begrypen, met hoe grote woekerwinst zy den man de indrukken weergeeft, die hy neerschreef in haar ziel!... Kunnen de vrouwen het helpen, dat zo vele mannen daarin niets wisten neer te schryven? Kan men oogst verwachten, waar niet gezaaid is... baring, zonder bevruchting? Ja, ja, er is iets schoons in die tweeslachtigheid van de liefde! Stof en ziel!... Ziel, zeg ik by wyze van spreken... alles zal wel stof wezen, goed! Ik bedoel met dat woord dan die werking der | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
aant.
- Aan uw vrouw! - Wel neen, aan Fancy... dat is myn vrouw! - Ik begryp er niets van. - Juist. Weinigen begrypen wat liefde is. Ik geef haar myn ziel, onverdeeld, zonder de minste terughouding. Ik plant myn denkbeelden in haar gemoed, en als dan 't ogenblik der voldragenheid gekomen is, dan legt ze my het reuzenkind in de armen... De bezoeker dacht met medelyden aan het reuzenkind, behept met zulke ouders, en hy nam zich voor te vertrekken, terstond na het Q.E.D. van de gedreigde demonstratie, dat een vrouw ‘niets’ was. - Ja, als de tyd dáár is, dan vind ik een boomstam, waar ik een zaadje uitstrooide... er vloeit een stroom, waar ik een drup gaf... en waar ik een steentje neerlegde, vind ik een rots weer. Schoner, krachtiger, edeler, geheel volwassen, vind ik dan de denkbeelden terug, die ik toevertrouwde aan den vruchtbaren bodem van haar hart. Ik vraag, als Haydn, by 't ondergaan zyner schepping, toen men zyn ‘Schepping’ uitvoerde: Myn God heb ik dat gemaakt?... Begrypt ge dat? - Neen, zeide de bezoeker. - Welnu - want de man in de kamer had ‘ja’ verstaan, omdat hy luisterde naar den weerklank zyner woorden in zyn eigen hart - welnu, zó geeft de vrouw terug met oneindigen woeker, wat de man die haar liefhad, zaaide in haar ziel. En als er dan geleden wordt, veel geleden... mensen die zó liefhebben, moeten lyden... begrypt gy dit? | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
- Neen. - Juist, zulke mensen moeten lyden! als dan de gure noordenwind van 't lot blaast door de reten van de kale woning... als er wond op wond wordt geslagen door de ruwe hand van... 't doet er niet toe van wien; ik scheld niet graag op mensen... ik ben ook een mens, en heb veel fouten... nil humani... - Me alienum puto, zei de doctor in de letteren. - Ja, ja... nu, als er zulke diepe wonden worden geslagen door de... noodzakelykheid, dat is: God... als men diep neergebogen door smart, op het punt staat te vergaan in wanhoop, dan treedt de vrouw op, en toont u den oogst van haar huwelyk. Glimlachend zegt ze: ‘Waarom weent ge? Hebt ge my niet een schat te bewaren gegeven? Zie, hoe ik gewoekerd heb met het talent dat ge neerlaagt in myn schoot. Wy zyn ryk, ryk in liefde, ryk in adel! Ik heb bewaard wat gy weggaaft, ik heb gespaard en uitgezet met grote winst, wat door u werd verkwist! Ik ben uw huishoudster geweest, ja, de huishoudster uwer ziel! Wat deert u? Lydt ge aan eerzucht? Ik maak u koning, ik kroon u!... acht ge my minder dan een paus? Wat deert u? Drukt u de laster? Ik noem u groot, ik noem u edel, ik die alléén u ken, en de armen beklaag die u niet kennen! Wat deert u? Armoede? Leugen! Ryk zyn we, schatryk! Zie onze kinderen met hun dichterhartjes, met hun zucht tot weten, tot begrypen, tot geven, tot liefhebben! Ryk zyn we, Max, schatryk! Zie de bomen, hoe groen! Zie 't veld, hoe bont! Zie de hele lieve natuur, die... vrywillig arbeidt zonder 't minste stelsel van kultuur... O, ik wist wel, dat ik u zou doen glimlachen. Wat deert u? Angst, vrees? Angst voor wat? Welke vrees? Zyn we niet reeds over de helft van 't leven? Hebben we niet eerlang aanspraak op rust? Ge weet niets van die rust... ik ook met... maar gyzelf hebt gezegd: Er is geen God, of Hy moet goed zyn!’ ‘Dán moet Hy ons liefhebben, Max. Wat deert u? Zorg voor heden, voor morgen? Heden hebben de kinderen gespysd... ook voor morgen heb ik nog 't nodige... Max, Max, moogt gy minder vertrouwend zyn dan de Christe- | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
aant.
- Ik beken, dat ik in de war ben... Tine of Fancy... - Neen, lang geleden? - Porcia, antwoordde de Doctor in de Letteren. - Goed, Porcia! Maar ziet ge nu wel, dat een vrouw ‘niets’ is by de optelling van lasten?... O, die vervloekte tweede en derde ban van de schuttery! Maar - dát is waar - niet alle vrouwen zyn vruchtbaar, zegt men. Ik geloof dat die onvruchtbaarheid in 't zedelyke, meestal moet worden toegeschreven aan een zeer onzedelyke onmacht der mannen... die in suiker of koffie doen, God betere 't! - Maar... mag men dan geen suiker of koffie verkopen? - Wel zeker, maar de kultuur der vrouw moet vóórgaan. En dat is in de wereld zo niet. Wilt ge een klein bewys... één uit vele? Presenteer een glas bitter aan iemand, die naar de beurs gaat, of Madera of zo iets... hy zal weigeren, want hy is stipt op zyn zaken; nooit gebruikt hy iets in zaken; o hy zou zich onteerd achten als een principaal, een vriend (‘vriend’ wil zeggen, iemand met wien men zaken doet, style commis-voyageur), als zo'n vriend bemerkte dat hy iets gebruikt had, zo als ze dat noemen. Goed, kom dan na de beurs! Na de beurs is hy uw man. Wel zeker! Dan wachten hem geen zaken! Dan wachten hem maar een vrouw en een paar kinderen, die geboren werden tegen hun wil. Die vrouw is geen principaal, die kinderen zyn geen vrienden. Zy mogen 't wel weten, dat hy iets ‘gebruikt’ heeft; zy mogen 't wel merken, dat papa riekt als een koetsier of stalknecht! 't Doet er ook weinig toe, of zyn taal óók riekt naar bok of stal. De kus, die hy háár of hún geeft, mag verpest wezen... never mind!... dáárdoor zal geen zaak afspringen! Als de kinderen maar stil zyn, en niet lastig, en als 't eten maar goed is, en als papa maar alles naar zyn zin heeft... Papa is moe, moe van gort, stroop, Oostenrykers en assurantie; moe van koffiehuispraat en beursgedrang; moe vooral van Bonekamp, en de vele ‘halfjes’, waarvan er maar anderhalf op een heel gaan. | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
Wat plant zó'n man in de ziel zyner vrouw? Jenever. Mag hy zich beklagen, als die besproeiing later blykt, alle vrucht te hebben gedood? Is de vrouw onvruchtbaar, die niet baart na zulke bevruchting? En, ook zonder dien noodlottigen drank, wat geeft de man aan de vrouw, die hy zegt lief te hebben? Een sjaal, een étagère, wat kleren en de kost? O, geef méér aan de uwe, als gy trouwt... geef iets anders! Maak uw vrouw tot een spaarbank uwer ideeën, tot een levensverzekering van uw gemoed! Als dan de kwade dagen komen, zult gy zien, dat ik gelyk heb... waarachtig, een vrouw is niets!... Maar nu, laat my alleen... ik schryf aan Fancy... ik heb veel te doen... De bezoeker stond op, reikte de hand met hartelykheid of... medelyden, dit wist hy zelf niet. Want hy begreep niet recht, of de man in de kamer boven of beneden anderen stond, al voelde hy, dat er geen sprake kon zyn van gelykheid. Als post-scriptum van zyn bezoek, herhaalde hy weggaande de reeds vaak gemompelde woorden: - Die arme man! Ik weet weer niet, of hy ditmaal hiermee bedoelde den man in de kamer, of de persoon die voor 11 Juni moest worden geholpen met wat geld, om niet reddeloos verloren te gaan met vrouw en kinderen. Misschien dacht hy aan beiden. Maar de man in de kamer dacht nooit aan zich zelven, als er gesproken werd over arme mensen, schoon hyzelf toch, wel beschouwd, niet zeer ryk was. Op straffe van my opnieuw schuldig te maken aan de verregaande tuchteloosheid, die de heer Buys my ten rechte verwyt in de Wetenschappelyke Bladen, moet ik hier een opmerking inlassen, om u te bewyzen, lezer, dat ik altyd de waarheid zeg, vooral waar ik beweer, dat er zoveel leugens verteld worden in de boeken. Ik zal u daarom bewyzen, dat alles wat ik u verhaalde, gelogen is. Die man in de kamer was arm. De bezoeker moest dit weten, daar ieder het weet. Hy had voor zyn beschermeling overal tevergeefs hulp gevraagd. Prins Die had bedankt voor de eer, en Van B. was naar buiten. De ryke C. had juist geen geld - treffen - | |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
aant.
Nu vraag ik u, of 't waarschynlyk, of 't mogelyk, of 't waar kan wezen, dat hy, na dit alles, op het denkbeeld kon komen, hulp te vragen aan iemand:
Is dat mogelyk? Neen. Zulke leugens gelooft men eerst als ze achttienhonderd jaar oud zyn! De reden dat ik die leugens vertel, is deze. Ik wil ditmaal tien vel volschryven, en ik zie geen kans het te doen met waarheid. Dat zou een te korte geschiedenis wezen:
De Javaan wordt mishandeld.
Ik zal daaraan een eind maken.
Nu weer leugens: - Die arme man! had de bezoeker gezegd. En de ander: - 't Is toch verdrietig... ik kan u zó niet laten vertrekken. Ik heb niets. Als ik 't niet zo druk had met myn liefde, zou ik u voorslaan iets te schryven voor dat gezin, maar... O, een idee! De dwaas wreef zich de handen by zyn idee. - Wacht een ogenblik! Elf Juni, zegt ge?... Heden den achtsten... ga weer zitten. | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
De bezoeker nam weer de plaats in, die hy zo even vry troosteloos verliet. De dwaas schreef een kort briefje, dat hy 't venster uitwierp. - Wacht nu, zei hy, rondstarende, als zou er iets zeer vreemds gebeuren, vreemd voor den ander althans. En 't was ook vreemd! Het pas weggeworpen briefje vloog het raam in, dat gesloten was, en er was wat bygeschreven. - Zie hier, zei de arme dwaas, zy zegt dat het goed is! De bezoeker las: ‘Lieve Fancy. Er is een gezin in nood, mag ik onze brieven verkopen?’ en daaronder stond: ‘Ja. Maar niet die van den... van den...’ En daarop volgde een reeks van datums, ter aanduiding van brieven, die niet mochten verkocht worden. Deman in de kamer schreef daarop de volgende acceptatie, die hy niet het raam uitwierp, maar ter hand stelde aan zyn bezoeker: ‘Goed voor wat geschryf.’ - Discompteer dat... De vreemde wreef zich de ogen uit. - Discompteer dat, maar hoor eens... is Prins Die een braaf man? - Voorzeker!... - Ga dan niet by hem, hy zal niet discompteren. Is Van B. die ‘naar buiten is’, weldadig? - Zeer weldadig, er zyn hofjes voor oude vrouwen die zyn naam dragen... de hofjes... - Ga dan niet naar Van B. Hy zal niet discompteren. Heeft C. een goed hart? - Als een juweel! Zyn dochters breien wintersokjes voor negerkinderen. - Ga dan niet naar C. Hy zal niet discompteren. Is die Mevrouw H. godsdienstig? - Zeer godsdienstig! Zondags laat ze 't eten komen van den kok, om de keukenmeid tyd te laten tot oefening met de knechts. - Ga dan niet naar Mevrouw H. Zy zal niet discompteren. Ga naar... naar... 't is toch ongelukkig, dat alle mensen zo braaf zyn! Kent ge geen enkel slecht mens... 't Is waar, gy bezoekt de beurs niet... | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
- Een slecht mens! - Ja, iemand die alle fatsoen met voeten schopt, een vyand van deugd en goede zeden, een soort van antichrist, iemand die... ik bén er! Zyn oog viel op De Dageraad, 't verfoeilyk tydschrift dat op zyn tafel lag. - Ik bén er! Zie daar staat het! Wat drommel, 't is juist als Jan Luyken zei: wat naby is, zoekt men vér! Wel beschouwd, had ik liever iemand die een kind had opgegeten, maar by gebrek dááraan, raad ik u naar den uitgever van De Dageraad te gaan. Zie 't nummer staat er by, G 301... Dat treft! Die Günst staat zeer ongunstig bekend - gy begrypt dat die geestige woordspeling niet van my is, ik hoorde het van een Dominee - die ongunstig bekende Günst zal helpen, als hy kan. Hy zal discompteren! En als deze niet mocht kunnen helpen, ga dan by Meyer op den Vygendam, waar Voltaire te koop ligt, en 't Gebed van den Onwetende, van den krankzinnigen Multatuli, en veel ander zedeloos geschryf. By zulk volk moet ge wezen! De doctor in de letteren ging den trap af. Het warrelde hem. Echtbreuk, minnebrieven, Voltaire, een meisje, dat niet betast mocht worden door de douanen, en dat op de Leliegracht woonde, schoon ze te Laeken in een koffer logeerde; brieven, die 't gesloten raam invlogen; reuzenkinderen; een vrouw, die meer was dan de paus, schoon ze maar eten had voor drie dagen; een man, die plezier vond in gebrek lyden... - Ga van tyd tot tyd eens kyken naar dien heer op nummer zes, zeide hy, beneden komende, tot een bediende.
En gy lezer? Dwaas, niet waar, schandelyk, gruwelyk, infaam, onfatsoenlyk en vooral onbegrypelyk... niet waar?
Koop, publiek, koop! O, gy zult kopen, ik ken u! Gy hebt geld te veel, als er schandaal geveild wordt; gy, die den brave laat verhongeren, wanneer hy geen geloof heeft als gy! Koop, publiek koop! Gy, die uw profeten laat leven, om ze langer te martelen! Men lastert u, door te zeggen, dat gy den Christus zoudt gekruist hebben, als de Joden; gy hadt hem knecht ge- | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
aant.
Koop, publiek, koop, gy, die Luther en Cambronne een liedje laat fluiten voor den kost; gy, die een menuet eist, voor wat kanariezaad aan Curtius en d'Assas! Koop, publiek, koop, er zyn aandoeningen te krygen voor wat geld! Ik heb de macht, u te strelen en te kittelen, tot ge zo gek wordt dat gy den prys uwer koffie vergeet, gy, die anders zo hard zyt van huid, dat de zweep er van kermt! Koopt, Nederlanders, Christenen - ouderwetse en moderne - koopt, tekent in, betaalt, strooit geld neer voor wat minneliedjes en wat geest! Koopt, gy, die spoorwegen bouwt van gestolen geld, en tot betaling den bestolene bedwelmt met opium, Evangelie en jenever! Koopt en betaalt, gy allen! Ik heb genoeg geleden om den toon te uiten, dien ge zo gaarne hoort! Gy hebt my genoeg belogen, gelasterd en gemarteld, om wat terug te eisen voor uw gemartel, voor uw laster en voor uw leugens! En als gy dan tevreden zyt met de toonhoogte van den gil, dien ge me trapt uit de borst... Zeg dan als gisteren, als eergisteren, als vroeger: - Wat schryft die man aardig! Vrindje, ik geef je zóveel voor 't vel, zóveel voor 't liedje! Zing nog wat! Schryf nog wat! Praat nog wat!
Publiek, ik veracht u met grote innigheid. |
|