| |
| |
| |
Alphabetische lijst van verklaringen
aboucheren (Frans): een mondeling onderhoud voeren. |
ad libitum (Lat.): naar welgevallen. Een term in de muziek, die aangeeft dat de maat of een gedeelte der begeleiding naar believen van de musicus kan worden gespeeld. |
agraaf (Frans: agrafe): haak of gesp om een kledingstuk te doen sluiten. |
Air Bangis: destijds hoofdplaats van de gelijknamige residentie aan de westkust van Sumatra. |
Alibassa Prawiro Dirdjo: zie Sentot. |
Alma Mater (Lat.: voedster-moeder): aanduiding van de universiteit, vooral in studentenkringen gebruikelijk. |
Alphen, Mr Hieronymus van -: Nederlands letterkundige (1746-1803), schrijver van ‘Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen’ (3 delen, 1778-'82), die een buitengewone populariteit verwierven. De woorden: ‘Door liefde gedrongen, Heb ik ze gezongen’ vindt men in het inleidende gedicht, terwijl de zin: ‘Mijn vader is mijn beste vrind’ de aanhef vormt van het versje: De Kinderliefde. |
Amboina: eertijds residentie in het N.O. van Indonesië, bestaande uit een aantal grote en kleine eilanden. Het eiland Amboina met de gelijknamige hoofdplaats was in Dekkers tijd een vrijwel zelfstandige assistent-residentie. |
Amende honorable (Lat.): openlijke erkenning van ongelijk of schuld, tevens verzoek om vergiffenis. |
amfioen, opium: genotmiddel, dat uit de onrijpe vrucht van de Papaver somniferum wordt geperst, en dat een roes met op den duur zenuwslopende droombeelden veroorzaakt. |
Ananias en zijn vrouw Saffira: leden van de eerste Christengemeente in Jeruzalem, die een deel van de opbrengst van hun akker achterhielden en, door Petrus daarover bestraft, dood ter aarde neervielen (Handelingen V: 1-10). |
| |
| |
anomalie: ongerijmdheid, onregelmatigheid. |
anthropophagie (Grieks): menseneten. |
aoristus primus: onvolt. verl. tijd van een Grieks werkwoord. |
apanage: eig. verzorging met brood; toelage, inkomsten van niet-regerende vorsten. |
Apokryphe Boeken: geschriften, behorende tot de sfeer van het Oude en het Nieuwe Testament, maar in de eerste eeuwen van het Christendom niet erkend als door Gods geest geïnspireerd en derhalve niet opgenomen in de Bijbel. Tot deze apokryphe boeken behoort o.a. het indrukwekkende boek Judith. |
arcanum (Lat.): geheime stof der alchemisten; geheim geneesmiddel. |
d' Assas, Nicolas (eig. Louis) -: Frans regimentsomcier (1733-1760) uit het leger van Lodewijk XIV, gevangen genomen bij Wezel in 1760, en toen hij weigerde zich over te geven, gefusilleerd. |
assertie (Lat. assertio): bewering, verklaring. |
Atjeh, oorlog met -: deze even bloedige als kostbare oorlog werd op 26 Maart 1873 verklaard om een einde te maken aan de zeeroof in de straat van Malakka en om de vestiging van een andere mogendheid in Noord-Sumatra te voorkomen. Na verschillende expedities werd de strijd eerst onder luit.-generaal J.B. van Heutsz in 1908 beslecht. |
Augustus: eig. Gajus Julius Caesar Octavianus (63 v. Chr.-19 n. Chr.), erfgenaam van Julius Caesar wiens dood hij wreekte. Na zijn mededingers in langdurige burgeroorlogen te hebben verslagen, hield hij in 29 v. Chr. zijn triomftocht in Rome, en kreeg in 27 v. Chr. de titel: Augustus, dat waarschijnlijk ‘vermeerderaar’ betekent. Hij werd aldus de eerste Romeinse keizer. Zijn regering is voor het Romeinse rijk in staatkundig en cultureel opzicht van onovertroffen betekenis geweest. |
autochthoon (Grieks): eig. uit de grond zelf voortgekomen; afkomstig van de oorspronkelijke bewoners van een land. |
|
Bagelèn: residentie op Midden-Java, waar Dekker sedert 18 Mei 1846 commies was. |
Bantam (Maleis: Banten): residentie op West-Java, verdeeld in drie afdelingen: Serang, Pande glang en Lebak. |
| |
| |
Banten-Kidoel (Mal.): Zuid-Bantam. |
Barbertje. De uitdrukking ‘Barbertje moet hangen’, ofschoon ontleend aan de parabel-in-toneelvorm vóór de Max Havelaar, is in strijd met Multatuli's tekst, aangezien niet Barbertje maar Lothario veroordeeld wordt. |
Baroes: onderafdeling van de afd. Bataklanden der res. Tapanoeli met gelijknamige hoofdplaats aan de westkust van Sumatra. |
Bastiat, Frédéric -: Frans staathuishoudkundige (1803-1850), schrijver van talrijke brochures in een geestige en oorspronkelijke stijl, één der leiders van de beweging voor vrijhandel. |
Bataklanden: tezamen met Mandailing en Angkola vormden deze Bataklanden de noordelijke afdeling van de residentie Tapanoeli (Sumatra's Westkust), met Sibolga als standplaats van de resident. |
Béranger, Pierre Jean de -: Frans dichter (1780-1857), in wiens satirieke, vrijzinnige volksliederen de Napoleon-verheerlijking in grote stijl weer een aanvang nam. |
Beyerman, Gerrit -: Militair (1810-1844), kapitein der infanterie te Padang. Volgens de publicaties van H.J.J.L. Ridder de Stuers: De vestiging en uitbreiding der Nederlanders ter Westkust van Sumatra (uitgegeven door Prof. P.J. Veth; Amsterdam 1849) en van H.M. Lange: Het Nederlandsch-Oostindische leger ter Westkust van Sumatra (1819-1846) ('s-Hertogenbosch 1852) moet de dood van Beyerman hebben plaats gevonden op 14 December 1844, dus ruim twee maanden na Dekkers vertrek uit Padang. Indien deze gegevens juist zijn, heeft Multatuli in 1875 bij het schrijven van zijn aantekening (blz. 343), óf enkele gelijksoortige feiten onbewust gecombineerd, óf een verhaal van een wederzijdse vriend als eigen beleving verteld. De anecdote doet volstrekt authentiek aan; de concluderende zin zou wellicht moeten luiden: ‘Hij is er vermoord, enkele maanden later.’ |
Bila: landschap in de residentie Tapanoeli (Sumatra's Westkust). |
biologie: het vermogen om de wil van een ander aan de eigen wil te onderwerpen; vgl. iemand biologeren. |
Blankaart, Abraham -: oom en voogd van Sara Burgerhart,
|
| |
| |
een der meest karakteristieke figuren uit de brievenroman ‘Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart’ (1782) door Elisabeth Wolff-Bekker en Agatha Deken. |
Bolivar, Simon -: Zuidamerikaans vrij heidsheid (1783-1830), politicus en generaal tijdens de bevrijdingsopstand tegen de Spaanse koloniale tirannie (1810-1824), stichter van de naar hem genoemde staat Bolivia (1825), voorstander van een algemeen Zuidamerikaans verbond. |
Bommelerwaard: stuk gronds tussen Waal en Maas, ongeveer 12000 H.A. groot, in het voorjaar van 1861 door een grote overstroming geteisterd. |
Boreel, Jhr W.F. -: Nederlands militair (1775-1851), Overste in de slag bij Waterloo, commandant van H.C. Baron van Wijnbergen, die er sneuvelde. |
Bosch, Johannes Graaf van den -: Nederlands politicus (1780-1844). Aanvankelijk officier in Nederland en later in Ned. Indië; in 1808 wegens meningsverschil met de Gouverneur-generaal Daendels op verzoek eervol ontslagen; aan boord in Engelse krijgsgevangenschap geraakt, werd hij eerst in 1813 bevrijd; in militaire dienst terug belegerde hij Utrecht en Naarden; in 1819 op non-actief stichtte hij de Maatschappij van Weldadigheid, die behoeftige stedelingen op woeste gronden in Overijsel en Drente als landbouwer een bestaan gaf; in 1827 werd hij benoemd tot Commissaris-generaal voor West-Indië; als Gouverneur-generaal van Ned.-Indië (1830-1834) voerde hij op Java het Cultuurstelsel in, dat voor de bevolking een ramp, maar voor Nederland de redding van een financiële ondergang betekende; na zijn terugkeer was hij minister van koloniën, welk ambt hij, na de parlementaire verwerping van zijn voorstel tot een milhoenenlening ten behoeve van Indië, verwisselde met het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Wegens zijn verdiensten als Gouverneur-generaal werd hij door de koning in de adelstand verheven. |
boutade (Frans): geestige uitval; grillige spotternij. |
Bremer, Frederika -: Zweeds schrijfster (1801-1865), die voor de emancipatie der vrouw ijverde. |
Brest van Kempen, Carel Pieter -: Nederlands-Indisch ambtenaar (1815-1865), die tijdens Douwes Dekkers verblijf in Le- |
| |
| |
bak resident van Bantam was (1855-1857). De werkelijke reden waarom deze resident, die in de Max Havelaar als Slijmering optreedt, de regent van Lebak de hand boven het hoofd hield, was volgens een brief van Multatuli aan Vosmaer van 25 April 1874 hem door de minister van koloniën Hasselman meegedeeld: ‘De regent leverde hem meiden.’ |
Briseïs: lievelingsslavin van de Griekse held Achilles, om wie hij met Agamemnon, koning van Mycene, gestreden heeft. |
Brits Indië: in Januari 1857 begon een grote opstand in Bengalen, die in Mei 1857 een hoogtepunt vond in de kroning van de vorst van Delhi tot grootmogol. In Delhi en Cawnpore werden alle Engelsen vermoord. Eerst in het najaar van 1857 gelukte het de opstandelingen te verslaan en de rust, althans uiterlijk, te herstellen. |
Brooke, Sir James -: Engels wereldreiziger (1803-1868), die het eiland Laboean voor Engeland veroverde en vorst van Serawak (N.W.-Borneo) werd, dat tot 1946 als Engels protectoraatsgebied door het geslacht Brooke werd bestuurd. |
Bruid daarboven, De -: in 1843-1844 schreef Eduard Douwes Dekker tijdens zijn gedwongen verblijf in Padang het toneelstuk: De Eerloze. Op 15 November 1851 zond hij dit spel onder de nieuwe titel: De Hemelbruid, aan zijn vroegere vriend, de uitgever A.C. Kruseman te Haarlem, met het verzoek dit te doen drukken. De heer Kruseman is er blijkbaar niet op ingegaan. In September 1859 heeft Multatuli dit toneelstuk opnieuw ter hand genomen en gepoogd het opgevoerd te krijgen; ook dit is mislukt. De omgewerkte tekst werd in 1864 onder de titel: De Bruid daarboven, uitgegeven bij R.C. Meijer te Amsterdam. Zie deel II van deze Volledige Werken. |
Byron, George Noel Gordon Lord -: beroemd Engels dichter van romantische poëzie (1788-1824); hij stierf in de Griekse vrijheidsstrijd tegen de Turken. |
|
Caligula, Caius Caesar, bijgenaamd -: derde Romeinse Keizer (37-41), wreed en heerszuchtig, door sommigen voor krankzinnig gehouden; wegens tirannie vermoord. |
Cambronne, Pierre -: Frans generaal (1770-1842), trouw aan- |
| |
| |
hanger van Napoleon I, en tijdens de slag bij Waterloo in 1815 aanvoerder van een der laatste carré's der oude garde. |
Camille: zuster van de Romeinse dichter Horatius (65-8 v. Chr.) die haar geliefde Curiatius versloeg. Heldin van een treurspel Horace (1640) van de Franse toneelschrijver Corneille (1606-1684) en beroemd door haar vloekzang tegen Rome. |
cant (Engels): schijnheilig gefemel; dieventaal. |
Capellen, mr Godert Alexander Gerard Philip Baron van der -: Nederlands politicus (1778-1848). Aanvankelijk secr.-generaal van de Dep. Rekenkamer te Utrecht; onder Lodewijk Napoleon landdrost van Hollands Oost-Friesland en later minister van Eredienst en Binnenlandse Zaken met de titel van Staatsraad. Als tegenstander van Napoleon gedurende de inlijving ambteloos in het buitenland (1810-1813). In 1814 door koning Willem I benoemd tot een der Commissarissen-generaal belast met de overname der koloniën van de Engelsen, tevens tot Gouverneur-generaal over Nederlands-Indië en opperbevelhebber der land- en zeemacht beoosten Kaap de Goede Hoop. Onder zijn bewind (1816-1826) brak de Java-oorlog tegen Dipo Negoro uit. Zijn strijd tegen de particuliere landerijen in de Preanger en vooral zijn clementie in de uitvoering van het specerijenmonopolie in de Molukken werden door Multatuli geprezen. Wegens zijn financieel beleid werd hij voortijdig door de koning teruggeroepen. |
captatio benevolentiae (Lat.): het inroepen van de welwillende aandacht door een redenaar, om een gunstig oordeel van de toehoorders te verwerven. |
Cawnpore: stad aan de rivier de Ganges in de provincie Allahabad in India, waar in 1857 alle daar aanwezige Engelsen vermoord werden. |
circonstance atténuante (Frans): verzachtende omstandigheid. |
cirkelkwadratuur: onoplosbaar meetkundig vraagstuk, nl. om een vierkant te construeren met precies dezelfde oppervlakte als een gegeven cirkel. |
Cleerens, Johannes Baptista -: geboren in 1785; kolonel der cavallerie onder luit.-generaal H.M. de Koek in de Java-Oorlog (1825-1830) tegen Dipo Negoro; nam deel aan de onderhandelingen, die tot diens gevangenneming en balling- |
| |
| |
schap leidden; in 1846-1850 gouverneur der Molukken, in 1850 te Ambon overleden. |
Collard, Petrus Albert Alexander -: geboren te Geulle in 1825, tijdens Multatuli's verblijf in Lebak militair aldaar, gehuwd te Batavia in Mei 1860, overleden te Teteringen in Maart 1895; in de Havelaar genoemd: luitenant Duclari. |
comme le premier venu (Frans): als de eerste de beste. |
commérages (Frans): oudewijvenpraat, kletspraatjes. |
Confucius (Lat. voor Khoeng Foe-tze): Chinees wijsgeer (551-478 v.Chr.), die o.a. de onderwerping der individuele moraal aan die van de staat predikte. |
Constantijn de Grote: Romeins keizer (274-337). Na zijn overwinning op Maxentius keizer van de westelijke, na 324 ook van de oostelijke helft van het Romeinse Rijk; erkende het Christendom, waartoe hij zelf op zijn sterfbed overging. |
courtage: korting, provisie, makelaarsloon. |
Cremer, Jacob Jan -: Nederlands letterkundige (1827-1880), bekend door zijn Betuwse Novellen (1852-1855) en Over-Betuwse Novellen (1856-1877), die hijzelf verdienstelijk voordroeg. Zijn werk is tamelijk sentimenteel en rhetorisch. |
Cromwell, Oliver -: Engels staatsman (1599-1658); leider der Independenten; door het parlement tot legeraanvoerder benoemd; aanklager van koning Karel I; verjoeg het parlement en ontbond de Staatsraad; ontving de titel van Lord-Protector van Engeland. |
Crusoëromans: het verhaal van de eenzame schipbreukeling op een tropisch eiland, Robinson Crusoë, door Daniel Defoe (1661-1731) in 1719-1720 geschreven, werd wereldberoemd, en is ook in Nederland in talloze moraliserende avonturenromans nagevolgd. |
Curtius, Marcus -: Romeins patriciër (± 362 v.Chr.), die zich voor zijn vaderstad offerde door op het Forum te Rome in een afgrond te springen, welke zich alleen door zulk een offer zou sluiten. |
|
da capo (It.): herhaling, van voren af aan. |
Daendels, Herman Willem -: Nederlands staatsman (1762-1818); aanvankelijk fel patriottisch advocaat, later militair
|
| |
| |
en als balling in Frankrijk oprichter van een Bataafs legioen, waarmee hij in 1795 met Pichegru's leger ons land binnenviel; leider der Unitarissen; in 1806 Maarschalk van Holland; van 1808-1811 Gouverneur-generaal van Nederlands-Indië; na de inlijving van ons land bij Frankrijk door Napoleon I teruggeroepen; in dienst van het Franse leger in Rusland. Koning Willem I benoemde hem in 1815 tot Gouverneur-generaal van de Nederlandse bezittingen aan de kust van Opper-Guinea, waar hij te St George del Mina stierf. |
Dageraad, De -: Nederlandse vereniging van vrijdenkers, op initiatief van Franz Junghuhn op 4 Oct. 1856 te Amsterdam opgericht door R.C. d'Ablaing van Giessenburg (als uitgever genaamd R.C. Meijer), F.Ch. Günst en mr W.B. Westerman. In het tijdschrift De Dageraad ‘toegewijd aan de verspreiding van waarheid en verlichting in den geest van den natuurlijken godsdienst en zedeleer’ vindt men Multatuli's eerste publicatie: Geloofsbelydenis, jaargang 1859, bl. 182, en ook: Het Gebed van den Onwetende, jaargang 1861, bl. 80-82. |
Damascus: zeer oude stad in Syrië, met eeuwenlang een gemengde Arabisch-Joods-Christelijke bevolking. Nadat er in 1840 vreselijke Jodenvervolgingen hadden plaatsgevonden, begon in 1860 een gruwelijke en langdurige vervolging der Christenen, waarbij talloze slachtoffers vielen. |
deductie: afgeleide waarheid. |
de fil en aiguille (Frans): van draad tot naald; dus: van het een op het ander komend. |
Demak: eertijds regentschap met gelijknamige hoofdplaats in de residentie Semarang (Java). |
de omnibus aliquid, de toto nihil (Lat.): van alles iets, maar van het geheel niets (weten). |
dérogerend (Frans): vernederend. |
devies: zinspreuk, leuze. Ook: rijmpje, zoals men bij ulevellen verpakte. |
Dipo Negòrò, Pangéran Anto Wirio - (± 1785-1855): zoon van de sultan van Jogjakarta Amangkoe Boewono III. Leider van de volksopstand, die de Java-oorlog (1825-1830) ten gevolge had; tijdens vredesonderhandelingen te Mage- |
| |
| |
lang gevangengenomen door luit.-generaal H.M. de Kock, en in ballingschap te Makassar gestorven. |
diskulperen: verontschuldigen, ontlasten. |
Djalma, Prins -: Indische prins, een der hoofdpersonen uit Eugène Sue's roman: Le Juif errant (1845). |
Djeddah: Arabische stad aan de Rode Zee, haven van het 95 km landinwaarts liggende Mekka. Naar aanleiding van Christenvervolging werd Djeddah in 1858 door een Engels oorlogsschip gebombardeerd. |
Djengis Khan: Mongools veroveraar en hervormer van uitzonderlijke wreedheid (± 1150-1227), wiens krijgstochten naar China, Rusland en Perzië naar schatting vijf miljoen mensen het leven kostten. |
Doctrina: eigenlijk Doctrina et Amicitia (wetenschap en vriendschap), een bekende Amsterdamse sociëteit in de Kalverstraat. |
Duclari: in werkelijkheid Petrus Albert Alexander Collard, geboren te Geulle in 1825, gehuwd te Batavia in Mei 1860, overleden te Teteringen in Maart 1895; tijdens Multatuli's verblijf in Lebak luitenant van het garnizoen aldaar. |
duitenplatery: beuzelingen, bedoeld om af te leiden van de hoofdzaak. Een door Multatuli in zijn brochure ‘Over Vrijen Arbeid in Nederlands-Indië’ (1862) gevormd woord, naar aanleiding van de omslachtige behandeling van het Indische muntstelsel in de Tweede Kamer, terwijl tezelfdertijd overal in Indië nood en ontevredenheid bestond, en opstand dreigde. |
Duymaer van Twist, mr Albertus Jacobus -: Liberaal politicus (1809-1887); aanvankelijk advocaat te Deventer, vervolgens lid van de Tweede Kamer, daarna Gouverneur-generaal van Ned.-Indië (1851-1856), tenslotte Eerste Kamerlid. In de allerlaatste weken van zijn bewind was Douwes Dekker assistent-resident van Lebak en werd de Havelaarzaak aan de orde gesteld. |
|
Ebenbürtigkeit (Duits): gelijkwaardigheid door geboorte of afkomst. |
écriteau (Frans): bordje, opschrift. |
Elssler, Therese - (1808-1878), en Fanny - (1810-1854): beroemde Weense danseressen, wier faam tijdens een tournee
|
| |
| |
door Europa en Amerika omstreeks 1840 werd gevestigd. |
Emilia Galotti: treurspel van Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781), in 1772 opgevoerd en sindsdien een der meest gespeelde drama's van het Duitse toneel. |
emolument: meestal in het meervoud gebruikt in de betekenis van: bijverdienste. |
ephelkustiek: aantrekking, aantrekkingskracht. |
epigram (Grieks): eig. opschrift; puntdicht, kort hekeldicht. |
epitheton (Grieks): bijvoegsel, bepaling. |
Escobarse huichelary: Escobar (Antoine de) y Mendoza (1589-1669), een Spaanse Jezuiet, die in zijn predikingen en geschriften de strengste moraal verdedigde, en als voorbeeld van schijnvroomheid door de Franse wijsgeer Pascal vereeuwigd werd in diens werk Les Provinciales. |
euphonie: welluidendheid |
Ezechiël: een der vier grote profeten uit het Oude Testament; schrijver van de klaagliederen van Ezechiël. |
|
fainéantise (Frans): lediggang, luiheid, lanterfanterij. |
fiat executie (Lat.): het vonnis worde voltrokken. |
Figaro: hoofdpersoon uit de blijspelen ‘Le Barbier de Séville’ (1775) en ‘Le Mariage de Figaro’ (1784) van Beaumarchais, en de gelijknamige opera's van Rossini en Mozart; een sluwe kapper, die de rol van koppelaar in liefdeszaken speelt. |
Focquenbroch, Willem Godschalk -: Amsterdams geneesheer, dichter en toneelschrijver van lyrische, maar vooral boertige aard (± 1630-1675); navolger van Paul Scarron als burlesk dichter. |
Francken Az., ds W. -: Nederlands theoloog (1822-1904), directeur van het Zendingsgesticht te Rotterdam en van 1846 tot 1888 predikant aldaar. |
Fransen van de Putte, Isaac Dignus -: Nederlands liberaal staatsman (1822-1902). Aanvankelijk stuurman ter koopvaardij (1838-1849) en administrateur van een suikerfabriek op Java (1849-1859), vervolgens lid van de Tweede Kamer (1862-1863) en minister van koloniën in de ministeries Thorbecke (1863-1866), Fransen van de Putte (Febr.-Mei 1866) en De Vries (1873-1874), in welk laatste kabinet hij ook als minister
|
| |
| |
van marine fungeerde; lid van de Tweede Kamer (1874-1880) en ten slotte lid van de Eerste Kamer (1880-1902). Grondlegger van het nieuwe koloniale beleid, waarin ds baron Van Hoëvell hem voorafgegaan was: tal van liberale maatregelen, zoals het beginsel van vrije arbeid en de afschaffing van herendiensten, werden in zijn ambtsperiode verdedigden uitgevoerd. |
furca caudina (Lat.): het Caudijnse juk, zo genoemd naar de smadelijke nederlaag, die de Romeinen in 321 v.Chr. bij de stad Caudium tegen de Samnieten geleden hebben. |
|
Gaudeamus igitur (Lat.): laten wij dus vrolijk zijn. Aanvangswoorden van een bekend Duits studentenlied van Kindleben (± 1785). |
Gehenna (Hebr.): hel, pijnigingsplaats. |
Geoffrin-Rodet, Thérèse - (1699-1777): één der begaafdste vrouwen uit de 18de eeuw, wier salon een middelpunt was van het geleerde en artistieke leven in Parijs. |
Gouverneurs-generaal: tijdens Multatuli's Indische jaren (1839-1856) waren achtereenvolgens Gouverneur-generaal: 1836-1840: Dominique Jacques (de) Eerens (1781-1840); 1841-1844: Mr Pieter Merkus (1787-1844); 1845-1851: Jan Jacob Rochussen (1797-1871); 1851-1856: Mr Albertus Jacobus Duymaer van Twist (1809-1887); 1856-1861: Charles Ferdinand Pahud (1803-1873). |
Grammont, J. Ph. de -: Frans politicus en militair (1792-1862), parlementslid in 1849 en als zodanig ijveraar voor dierenbescherming (wet van 1850). |
Grandison: Sir Charles Grandison (6 delen, 1754). Een van de drie grote romans-in-brieven van de Engelse schrijver Samuel Richardson (1689-1761), waarin het ideaal van mannelijke deugd geschilderd wordt in de hoofdpersoon Grandison, een brave Hendrik. |
|
haro roepen (Frans: crier haro): foei roepen. |
Hasselman, J.J. -: Nederlands politicus (1815-1895), voorganger van Douwes Dekker in het Bantamse, die eveneens een bezwarend bestuursrapport had ingediend; Resident van
|
| |
| |
Djokja in 1851; Minister van Koloniën in 1867-1868; conservatief lid van de Raad van State sedert 1874. |
Heemskerk: romantisch heldendicht op de Nederlandse admiraal Jacob van Heemskerck (1567-1607), door de zeeofficier H.A. Meyer (1810-1854) geschreven, in 1848 in boekvorm gepubliceerd, en door E.J. Potgieter in De Gids boven een overeenkomstige heldenzang van Adriaan Bogaers geprezen. |
Heine, Heinrich -: Duits dichter en prozaïst (1797-1856), wiens schriften van lyrische, critische en politieke aard een grote invloed op de geest van zijn tijd hebben gehad. |
Helmers, Jan Frederik -: Nederlands dichter (1767-1813), die met zijn grote rhetorische dichtwerk De Hollandsche Natie (1812) in de tijd der Franse overheersing uiting gaf aan zijn nationale gevoelens. Toen de politie hem, op last van de regering te Parijs, in 1813 wilde arresteren, bleek hij juist overleden te zijn. |
Hendrik, de brave -: schoolboekje van Nicolaas Anslijn (1777-1838), dat in korte tijd ongeveer veertig drukken beleefde. |
Hilarides, Johannes -: conrector en boekverkoper te Dokkum (1648-1726); rector te Bolsward in 1699; schrijver van: Niewe Taalgronden der Neederduytsche Taal (1705), een merkwaardige taalkundige studie. |
Hoëvell, ds Wolter Robert baron van -: aanvankelijk predikant te Batavia (1836-1848); voorzitter van het Bataviaas Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen; oprichter van het Tijdschrift voor Neêrland's Indië (1838-1902). Van Hoëvell (1812-1879) was een baanbreker op het gebied van de cultuurgeschiedenis, oudheidkunde, volkenkunde en taalkunde van Indonesië, en als lid van de Tweede Kamer (1849-1862) ten slotte ook politiek hervormer op koloniaal gebied. De z.g. koloniale renaissance vangt met Van Hoëvells optreden aan en van menig geschrift van zijn hand (Vgl. De Japanse steenhouwer; Een dorp en een berg; Eene epidemie op Java en de cholera in Nederland), ging een sterke invloed uit op Multatuli. |
Hogarth, William -: Engels tekenaar (1697-1764), voornamelijk van caricaturen op zedelijk en politiek gebied. |
Horatius: Quintus Horatius Flaccus (65-8 v.Chr.), Romeins
|
| |
| |
dichter ten tijde van keizer Augustus; schreef Oden, Epoden, Satiren en Brieven. Aan een versregel uit dit laatste werk ontleende Douwes Dekker zijn schuilnaam Multatuli. |
horribile auditu (Lat.): afschuwelijk om te horen. |
horror vacui (Lat.): afschuw van het ledige. Het feit dat luchtledige vaten zich door de atmosferische druk vullen met de vloeistof, waarin ze worden geplaatst. |
Huygens, Christiaan -: geniaal wis- en natuurkundige (1629-1695), verbeterde het slingeruurwerk, en ontwierp een befaamde theorie ter verklaring van de verschijnselen van het licht. Zoon van de dichter Constantijn Huygens. |
|
imprekatie (Frans: imprécation): verwensing, vervloeking. |
impudentie: schaamteloosheid, onbeschaamde brutaliteit. |
in anima vili (Lat.): in een alledaagse ziel. |
l' Indépendance Beige: dagblad te Brussel, waarvan Douwes Dekker omstreeks 1858-1859 medewerker was. Hij polemiseerde met de buitenlandse kranten, waaruit hij politieke overzichten samenstelde. Vgl. het artikel van Dr Julius Pée in De Vlaamse Gids, Febr. 1937. |
in partibus (Lat.): in bepaalde streken; door Multatuli gebruikt als: in ballingschap. |
insidieus (Frans: insidieux): verraderlijk, arglistig. |
insolentie (Frans: insolence): onbeschaamdheid. |
Insulinde: deze naam voor de Indonesische archipel (Lat. insula: eiland) is door Multatuli gevormd en voor het eerst gebruikt in de ‘lijst van Sjaalman’ (blz. 41). |
|
Javaannutmaatschappij: Maatschappij tot Nut van den Javaan, opgericht in 1866 door de oud-kolonel dr Willem Bosch (1798-1874), chef van de militaire geneeskundige dienst in Ned.-Indië, die sedert 1848 in talrijke brochures optrad als een felle bestrijder van het Cultuurstelsel op Java. Het hoofdbestuur was eerst te Arnhem, later te Rotterdam gevestigd. Het doel was: teruggave van vrije arbeid aan de Javaan op eigen grond en ten eigen bate; afschaffing van het batig slot, door de Indische financiën af te scheiden van de Nederlandse; bevordering van het volksonderwijs door oprichting van
|
| |
| |
kweekscholen. Op 5 October 1869 richtte Multatuli zich in een korte brief tegen deze Maatschappij. In Idee 942 nam hij deze brief op in een zeer uitvoerige beschouwing. De Maatschappij werd opgeheven op 1 Febr. 1877. |
Jacquerie: bloedige en bloedig onderdrukte boerenopstand in Frankrijk in 1358 uitgebroken, ten gevolge van de ellende op het platteland. |
Jang di Pertoean: eig. de als heer erkende, de heer. Titel van de inlandse vorst in de Bataklanden, Sumatra. |
Javase Courant: in het nummer van 26 Maart 1856 staat op de voorpagina het bericht van Dekkers overplaatsing. In werkelijkheid heeft Dekker het besluit van overplaatsing ontvangen via Bantam, en eerst een halve dag later de kabinetsmissive rechtstreeks uit Buitenzorg. Het is zeer waarschijnlijk dat de Javase Courant hem ná het besluit van overplaatsing en vóór de kabinetsmissive bereikte. |
Jokrissiade: vertoon van stompzinnigheid; afgeleid van Jocrisse, het type van een domme, belachelijke knecht in Molière's blijspelen ‘Sganarelle’ (1660) en ‘Les Femmes savantes’ (1672). |
Jeronimus: schuilnaam van ds W.R. Baron van Hoëvell (1812-1879), die o.a. in het Tijdschrift voor Neêrland's Indië (1838-1902) en in De Gids publiceerde. Onder dit pseudoniem verscheen in het eerstgenoemde tijdschrift de parabel van de Japanse steenhouwer (1842), die Multatuli te Natal aan Si Oepi Keteh navertelde. |
jurisprudentie: rechtspraak, rechtsopvattingen. |
jus primi occupantis (Lat.): het recht van degene, die als eerste een zaak zonder eigenaar in bezit neemt. |
jus talionis (Lat.): het recht van vergelding. |
justificatoir (Frans): tot bewijs strekkend, bewijskrachtig. |
justum ac tenacem (Lat.): rechtvaardig en volhardend. Uit een gedicht van Horatius (65-8 v.Chr.). |
|
Kabale und Liebe: treurspel van de Duitse dichter en schrijver Friedrich Schiller (1759-1805). |
Kamacho, De Bruiloft van -: In ‘Don Quichot op de bruiloft van Kamacho’, blijspel door Pieter Langendijk (1683-1756), treedt
|
| |
| |
in het begin van het tweede bedrijf de rederijker Meester Jochem op, die o.a. zegt: ‘Ik rijm terwijl ik slaap, ik rijm terwijl ik eet, En op de brillekiek bedenk ik mijn rondelen’. |
kantilje ketting (Frans: cannetille): spiraalvormig gewonden goud- of zilverdraad. |
Kappelman: naam, door Multatuli gekozen voor het type van de benepen kleine burger; ook in de Minnebrieven gebruikt. |
Kenilworth: historische roman (1821) van Sir Walter Scott (1771-1832), waarin het leven aan het hof van koningin Elisabeth wordt beschreven. |
Keppler, Johann -: Boheems sterrenkundige (1571-1630), een der grondleggers van de moderne sterrenkunde. |
kontinentaal stelsel: poging van Napoleon, om Engelands economische macht te breken door in 1806 op het vasteland van Europa de handel in Engelse en via Engeland geïmporteerde waren te verbieden. |
kontramanderen: afzeggen; een tegenorder geven. |
Kotzebue, August von -: Duits auteur (1761-1819), schrijver van meer dan tweehonderd, in zijn tijd vaak opgevoerde, sentimentele blij- en treurspelen; directeur van de Duitse schouwburg in Sint Petersburg en sedert 1817 politiespion der Russische regering; in zijn werk spotte hij met de vrijzinnige jeugdbeweging; in Mannheim werd hij door een Duitse student vermoord. |
krinoline: hoepelrok, uit Spanje in de 16de eeuw verbreide, wijd uitstaande rok, die tot in de 19de eeuw gedragen werd. |
kyrielle (Frans): sleep, lange reeks. |
|
Lafontaine, August Heinrich Julius -: theoloog van opleiding, Duits prozaschrijver (1754-1831) van zeer succesvolle, vaak sentimentele familieromans, waarvan Multatuli verscheidene gelezen had, o.a. ‘Hermann Lange’. |
Lamá sabachtáni: eig, Elí, Elí, lamá sabachtáni (Hebr.): Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Laatste woorden van Jezus aan het kruis (Matth. 27:46). |
Laurentius: Sint Laurens (215-258), te Rome gemarteld op een gloeiende rooster; patroon van koks en herbergiers, en ook van schrijvers. |
| |
| |
Lavollée, Charles -: Frans ambtenaar die in 1843 een reis maakte in China en daarover schreef; later ambtenaar aan het Ministerie van Handel te Parijs. |
Lebak: Afdeling en regentschap in het Z.O. deel van de res. Bantam met hoofdplaats Rangkasbetoeng, verdeeld in twee contrôle-afdelingen Lebak Kalèr (districten: Rangkasbetoeng en Sadjira) en Lebak Kidoel (districten: Lebak, Paroengkoedjang en Tjilangkahan). Het onder Gouverneur-generaal Pahud gedane onderzoek naar de misstanden in Lebak is niet, zoals Multatuli enkele malen zegt, geschied na ontvangst van de Havelaar in Indië, dus pas in 1860, maar reeds in 1856 als gevolg van Dekkers officiële aanklacht. Dit onderzoek, dat geleid werd door Resident Brest van Kempen, en dat o.a. uitliep op het ontslag van de Demang van Paroengkoedjang, stelde Douwes Dekker volledig in het gelijk, maar ofschoon deze nog op Java verbleef toen de resultaten bekend werden, deelde niemand ze hem mede, en niemand had blijkbaar rechtsgevoel genoeg om het ambt te hergeven aan de man die het terwille van deze principiële zaak had neergelegd. |
Lennep, Mr Jacob van -: Nederlands letterkundige (1802-1868), schrijver van enkele historische romans; sedert 1829 Rijksadvocaat, na 1853 conservatief Kamerlid. Dank zij Jan Douwes Dekker kwam het manuscript van ‘Max Havelaar’ in December 1859 bij Van Lennep terecht. Nadat Van Lennep dit geschrift als een meesterwerk had erkend, volgde er een persoonlijke ontmoeting, en beloofde Van Lennep aan Douwes Dekker alle steun. De overdracht van het kopijrecht vond op Van Lenneps verzoek plaats, op 25 Januari 1860. |
Lessing, Gotthold Ephraim -: Duits criticus en toneelschrijver (1729-1781), wiens anti-dogmatische geest van verdraagzaamheid en mensenliefde vooral in zijn burgerlijk treurspel Emilia Galotti (1772) en in zijn ethisch-religieus drama Nathan der Weise (1779) tot uiting komt. |
Lessings patriarch: in het vierde bedrijf van Lessings Nathan der Weise (1779) antwoordt de patriarch van Jeruzalem op alle gunstige verklaringen niet anders dan: ‘Tut nichts! Der Jude wird verbrannt’. |
Liebig, Justus von -: in de tijd dat de Havelaar ontstond, een
|
| |
| |
wereldberoemd chemicus en voedingsspecialist (1803-1873), als hoogleraar aanvankelijk te Giessen, later te München. |
lucus a non lucendo (Lat.): een wetenschappelijk onhoudbare vorm van woordverklaring, waarbij men uitging van de opvatting dat het ene woord het tegengestelde betekende van het andere. |
Luther, Maarten -: Duits theoloog (1483-1546), die in 1517 de stoot gaf tot de kerkhervorming, doordat hij zijn plakkaat met 95 stellingen tegen de aflaat te Wittenberg aanplakte. |
Lycurgus: Spartaans wetgever omstreeks 800 v. Chr. |
Lijstermannetje: figuur uit Multatuli's eerste publicatie, Geloofsbelydenis, in het tijdschrift De Dageraad, November 1859, blz. 182; zie dit eerste deel van Multatuli's Volledige Werken, blz. 9. |
|
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde: opgericht te Leiden op 18 Juli 1766 door een aantal studenten met het doel ‘de opbouw en de uitbreiding der Nederlandse taalkunde, dichtkunst, welsprekendheid, oudheid- en historiekunde’ te bevorderen, welk doel tot in onze dagen nagestreefd wordt door de instelling van jaarlijkse prijzen, een bibliotheek en de verschijning van een periodiek op letterkundig gebied. Multatuli's veronderstelling (blz. 316), dat Van Lennep het handschrift van de Max Havelaar aan deze Maatschappij ten geschenke had gegeven, is onjuist. Het handschrift was sedert 1860 in het bezit gebleven van de drukker J. de Ruyter, en werd via diens stiefzoon in 1910 eigendom van het Multatuli-Museum te Amsterdam. |
Maistre, comte Joseph le -: beroemd katholiek schrijver (1753-1821), Jezuïet, in 1803 gezant te St Petersburg voor de koning van Sardinië. |
Malthus, Thomas Robertus -: Engels econoom (1766-1834), wereldberoemd door zijn ‘Essay on the principles of population’ (1798), waarin hij de Wet van Malthus over het toenemen der bevolking in verhouding tot de onderhoudsmiddelen ontwikkelde. |
Mandailing: afdeling van de residentie Tapanoeli, Sumatra's Westkust. |
| |
| |
Maros: onderafdeling van de afd. Makassar (Celebes) en gelijknamige standplaats van een controleur. |
Max, de kleine -: Pieter Johan Constant Eduard Douwes Dekker, geboren te Amsterdam, 1 Januari 1854, overleden te Nice, 4 Maart 1930. |
Max Havelaar: behalve de Nederlandse uitgaven van 1860, 1860, 1871, 1875 en 1881, verschenen er tijdens Multatuli's leven: in 1868 een Engelse vertaling: Max Havelaar or the Coffee Auctions of the Dutch Trading Company. Translated from the original Manuscript by Alphonse Nahuys. London, Hamilton, Adams en Co. De vermelding van het manuscript wekt bevreemding, tenzij Multatuli in 1868 nog beschikte over zijn oorspronkelijke tekst; het net-handschrift, dat voor de druk was gebruikt, is nimmer bij hem teruggekeerd; in 1875 een Duitse vertaling: Max Havelaar oder die Holländer auf Java, Zeitgemälde. Deutsch von Th. Stromer, Berlin, G.M.F. Müller. Dit is de vertaling waartegen Multatuli terecht zo grote taalkundige bezwaren had; in 1876 een Franse vertaling: Max Havelaar. Traduction de A.J. Nieuwenhuis et Henri Crisafulli. Rotterdam, J. van der Hoeven; Paris, E. Dentu. |
meenin aeide thea (Gr.): aanvangswoorden van Homeros' Ilias: Bezing ons de wrok, o Godin. |
Meerten, J.H. van -: de controleur van het binnenlands bestuur, die Dekkers voorganger te Natal was, en wiens schoonvader, T.A.C. van Kervel, op 13 Juni 1842 als assistentresident van Mandailing door generaal Michiels geschorst werd. |
Melchizedek: Bijbelse figuur, koning en priester van Salem (Jeruzalem) ten tijde van de aartsvader Abraham, ± 2000 v. Chr. |
Menado: residentie in N. Celebes met gelijknamige hoofdplaats, in vier afdelingen verdeeld. Eduard Douwes Dekker was hier secretaris van de residentie van 27 October 1848 tot 8 October 1851, en vertrok van hier als assistent-resident naar Amboina. |
Mettray: Frans dorp nabij Tours, waar in 1840 een landbouwkolonie voor de verwaarloosde jeugd opgericht werd; dit
|
| |
| |
instituut werd nagevolgd nabij Gorssel in Nederlands Mettray. |
Meyer, Hendrik Arnold -: Nederlands letterkundige (1810-1854), van beroep zeeofficier in dienst van de Nederlandse marine; dichter onder invloed van Ossian en Byron van romantische poözie, waaronder het gedicht Vaarwel aan Java (1843) dat door Multatuli wordt geciteerd. |
Michiels, Andreas Victor -: Militair (1797-1849), sedert 1838 civiel en militair gouverneur van Sumatra's Westkust. Als leider van de derde Bali-expeditie gesneuveld. |
Minna von Barnhelm: blijspel van Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781), in 1768 te Hamburg opgevoerd, en een der populairste burgerlijke blij spelen van het Duitse toneel. |
monomanie: een soort van waanzin, die zich in één enkele abnormale neiging openbaart. |
more majorum (Lat.): naar voorvaderlijke zede; naar oud gebruik. |
multa, non multum (Lat.): wel vele zaken, maar niet veel zaaks; van mensen gezegd, die wel van velerlei een oppervlakkige, maar van niets een diepe kennis hebben. |
mutisme: hardnekkig zwijgen; stom-zijn. |
Multatuli: schuilnaam van Eduard Douwes Dekker (Amsterdam, 2 Maart 1820-Nieder Ingelheim 19 Februari 1887), voor het eerst vermeld in een brief aan zijn vrouw van 28 September 1859: ‘Ik noem my Multatuli, dat is: ik heb veel gedragen’. Waarschijnlijk ontleend aan Horatius' Ars poetica (Epistola II: 3 vs 412-413):
Qui studet optatam cursu contingere metam, Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit.
Vertaald: Wie ernaar streeft het gewenste einddoel in de renbaan te bereiken, moet reeds als knaap veel hebben ondervonden en gedaan, en veel hitte en kou geleden. Een ontlening aan Ovidius: Tristia IV: X vs 102 is mogelijk, maar minder waarschijnhjk. Een vertaling van dit pseudoniem als: Ik heb veel geleden, is door Multatuli zelf nimmer gegeven. |
|
Nahuys, Alphonse Baron van -: (1840-1890), vertaler van Max Havelaar in het Engels (1868). Hij was telegraafambtenaar in
|
| |
| |
Engeland en een van Multatuli's trouwste aanhangers. In zijn vertaling komen de plaatsnamen en data volledig voor, dus zeven jaar eerder dan in de Nederlandse tekst. |
Natal: hoofdplaats van de gelijknamige afdeling in het gouvernement van Sumatra's Westkust, en standplaats van een controleur, die in administratieve zaken ondergeschikt was aan de assistent-resident van Air-Bangis. De afdeling bestond in Dekkers tijd (December 1842-September 1843) uit een zevental landschappen, ieder bestuurd door een toeankoe en bewoond door een Maleis-Batakse bevolking van ± 16000 zielen en voor het merendeel de Mohammedaanse godsdienst belijdend. Het landschap Natal werd bestuurd door een toeankoe besar, terwijl de bevolking verdeeld was in zes stammen (soekoe's), die ieder een hoofd (datoe) hadden. |
Negerhut, De - van Oom Tom, (Uncle Tom's Cabin): wereldberoemde strekkingsroman (1852) van de Amerikaanse schrijfster Harriet Beecher-Stowe (1812-1896), gericht tegen de slavernij der negers; later gevolgd door een boek met de feitelijke gegevens, waarop haar verhaal was gebaseerd. Het is duidelijk, dat Multatuli deze procedure bij de Max Havelaar heeft willen navolgen. |
Niagara: rivier, die tussen het Erie- en Ontariomeer, op de grens van Canada en de Verenigde Staten van Amerika, twee indrukwekkende watervallen vormt, 330 tot 578 m breed en 44 tot 47 m hoog. Dekker had deze watervallen niet bezocht. |
Noël, F.J. -: Frans onderwijsspecialist (1755-1841). De officiële Franse spraakkunst werd in 1826 door Noël en Chapsal samengesteld. |
Noereddien: rechtvaardig en moedig sultan van Syrië en Egypte (1118-1174), veroveraar van Damascus en Jeruzalem. |
non avenu (Frans): niet geschied. |
|
oiseus (Frans: oiseux): zinloos, ijdel, onnut. |
Omne tulit punctum, qui miscuit... (utile dulci, lectorem delectando pariterque monendo.): Lat. versregel van Horatius (65-8 v. Chr.) in zijn Epistola ad Pisones: hij verwerft alge- |
| |
| |
mene bijval, die het nuttige met het aangename vermengt (door de lezer te boeien en tegelijk te leren). |
Ophir: vulkaan (hoogste top 2912 m) aan Sumatra's westkust. Soms werd de naam vroeger aldus verklaard, dat Salomo het goud van zijn tempelbouw van deze berg had gehaald (I Kon. IX: 28). |
Orsini, Felice -: Italiaans nationalist (1819-1858), die op 14 Januari 1858 met twee medeplichtigen een bomaanslag pleegde op Napoleon III, in wie hij de voornaamste belemmering zag voor de politieke vrijheid en eenheid van Italië. |
|
Padang: stad aan westkust van Sumatra, gelegen aan de Padangrivier. Douwes Dekker was te Padang in October-November 1842 op doorreis naar Natal, en daarna van September 1843 tot September 1844, waarvan bijna negen maanden als door generaal Michiels geschorst ambtenaar. Vgl. de studie ‘Douwes Dekkers eerste drama’ in Steekproeven, door Dr G. Stuiveling (Amsterdam 1950). |
Padri's: partij in de Menangkabau (Sumatra), die zich verzette tegen de miskenning van het Islamietische recht en gedurende de jaren 1833-1838 tegen het Nederlandse gezag in opstand kwam. De oorsprong van dit woord is onzeker. |
Pahud, Charles Ferdinand -: Nederlands politicus (1803-1873); aanvankelijk ambtenaar bij de belastingen en in- en uitvoerrechten in Ned.-Indië, vervolgens inspecteur van financiën en directeur der gouvernementsproducten en burgerlijke magazijnen. Naar Nederland met ziekteverlof teruggekeerd, werd hij achtereenvolgens secr.-generaal bij het dep. van koloniën, staatsraad in b.d., en minister van koloniën in het eerste kabinet-Thorbecke (1849-1853) en in het kabinet Van Hall-Donker Curtius (1853-1855); in 1856 keerde hij als Gouverneur-generaal naar Ned.-Indië terug. Onder Pahuds landvoogdij (1856-1861) werden de expedities tegen de Lampongs, Palembang, Djambi, Bali, Celebes (eerste en tweede Bone-expeditie), West- en Zuid-Borneo enz. ondernomen. Het onderzoek naar de misstanden in Lebak werd nog in 1856 door de resident van Bantam ingesteld, als gevolg van Dekkers officiële aanklacht, en dus niet als gevolg
|
| |
| |
van de Havelaar-publicatie pas in 1860 door Pahud, zoals Multatuli meende. |
Palm, Prof. Johannes Henricus van der -: (1763-1841). In 1816 schreef Van der Palm als hoogleraar in de theologie te Leiden zijn bekroonde ‘Geschied- en Redekunstig Gedenkschrift van Nederlands Herstelling in den Jare 1813’, dat in de inleiding een indrukwekkend psychologisch portret van Napoleon bevat. |
pandectiseren: afgeleid van pandecten, het voornaamste gedeelte van het onder keizer Justinianus (482-565) tot stand gekomen Corpus juris civilis, een systematische verzameling van uittreksels uit de werken van Romeinse rechtsgeleerden; in het algemeen: een werk, dat alles omtrent een onderwerp samenvat. |
Pandeglang: hoofdplaats van de gelijknamige afdeling in het regentschap Pandeglang; zetel van ass.-resident, regent en controleur. De weg Serang-Rangkasbetoeng loopt over deze plaats. |
Parang-Koedjang: eig. Paroeng-Koedjang, district van de afdeling Lebak Kidoel. |
pathologisch: tot de ziektenleer (pathologie) behorend, d.i. de leer van de afwijkingen in bouw en verrichting van de organen der levende wezens en van de daardoor ontstane stoornissen in hun toestand en ontwikkeling. |
Patriam canimus (Lat.): wij bezingen het vaderland. |
pectus est quod disertos facit (Lat.): het hart is het, dat welsprekend maakt. Uitspraak van Quintilianus in zijn: Institutio oratoria. |
Pellico, Silvio -: Italiaans dichter en dramaticus (1789-1854), die wegens zijn nationalistische denkbeelden gedurende een tiental jaren door de Oostenrijkse overheersers werd gevangen gehouden en met zijn prozawerk Le mie prigioni (1832), dat zijn ervaringen in de kerker beschrijft, een Europees succes verwierf. |
Pène, Henri de -: Frans journalist, kroniekschrijver en romancier (1830-88). Oprichter van ‘Le Gaulois’ en ‘Paris-Journal’ en tot zijn dood hoofdredacteur van het eerstgenoemde blad. Brillant kroniekschrijver en verdediger van het monar- |
| |
| |
chisme, schreef o.a. Paris intime (1859), Paris aventureux (1860), Paris viveur (1862), Paris amoureux (1864) en verschillende romans. |
percussie: schok, stoot, botsing. |
perpetuum mobile (Lat.): eeuwigdurende beweging. Het vraagstuk, waaraan vele geleerden zich vruchteloos hebben gewijd, nl. om een toestel te vinden, dat, zonder toevoer van beweegkracht, voortdurend in beweging blijft. |
Pertibi of Portibi: eertijds een aanzienlijk dorp in residentie Tapanoeli (Sumatra), waarschijnlijk een centrum van geestelijk leven der Hindoes. |
Pesing: kleine plaats in de Bataviase Ommelanden, ongeveer 6 km van Batavia. Wanneer Douwes Dekker hier gewoond heeft en hoe lang, is onbekend; waarschijnlijk na zijn terugkeer uit Sumatra, in 1844-1845. |
Pfeiffer, Ida -: ps. van Ida Laura Reyer (1797-1858), Oostenrijkse wereldreizigster, wier reizen in enige boeken werden beschreven, o.a. in ‘Eine Frauenfahrt um die Welt’ (1850) en ‘Meine zweite Weltreise’ (1856). Van Mei 1852 tot Mei 1853 bereisde zij Java, Sumatra, Celebes en de Molukken en moest in Augustus 1852 een tocht naar het toen nog onbekende Tobameer opgeven door tegenstand der Batakse bevolking. |
Pharao: titel der oud-Egyptische koningen. |
piëtisterij: vroomdoenerij, schijnheiligheid; afgeleid van piëtisme, een protestants-godsdienstige beweging in het eind der 17de eeuw, die naar een herleving der natuurlijke vroomheid tegenover het theologisch rationalisme streefde. |
pharmakopee: apothekershandboek; wettelijke voorschriften voor de bereiding van geneesmiddelen. |
Philippus van Macedonië: krijgshaftig vorst (382-326 v. Chr.), vader van Alexander de Grote, vijand van Griekenland, dat hij na lange oorlogen geheel onderwierp. Athene, waar Demosthenes als redenaar de leiding had, werd in 338 verslagen. |
pointe (Frans): eig. punt, spits; geestigheid. |
Polichinel: Italiaanse figuur uit het volkstoneel, die zich door bijtende spot en kluchtige invallen onderscheidt. Vgl. Jan Klaassen. |
| |
| |
Porus: Koning van Pensjaab in India, die zich met een groot leger verdedigde tegen Alexander de Grote, de strijd verloor en edelmoedig behandeld werd (335 v. Chr.). |
praeconceptie: vooraf opgevatte mening, vooroordeel. |
praefecten: in het oude Rome titel van ambtenaren, die met het toezicht op de orde waren belast. |
premisse: een der voorafgaande stellingen van een sluitrede, waaruit de conclusie getrokken wordt; voorafgaande bepaling. |
pro aris et focis (Lat.): voor altaren en haardsteden, dus voor het vaderlandse bezit, ten strijde trekken. |
Procrustes, lett. uitrekker: bijnaam van Damastes of Polyphemon, een roversfiguur in de Griekse mythologie, die zijn gevangenen op een bed legde en hun ledematen uitrekte of inkortte naar gelang ze daarvoor te kort of te lang waren. De uitdrukking ‘iets plaatsen op het bed van Procrustes’ betekent: iemands woorden naar willekeur vervormen. |
prosodie: versleer, versbouwkunde. |
proteïne: eiwitstof. |
purisme: het streven om de taal te zuiveren van vreemde woorden en uitdrukkingen. |
|
quarta: vierde klas van het gymnasium, waarschijnlijk van boven-af gerekend, dus de hoogste als eerste. |
|
Radèn Saléh of Sarief Bastaman: Javaans schilder van voornaam regentengeslacht (1814-1890); ontdekt en aanvankelijk op Java omstreeks 1826 opgeleid door de Belgische schilder A.A.J. Payen; vervolgens in Nederland door de schilders Schelfhout en Kruseman sedert 1830; Europese reizen; als metgezel van Horace Vernet naar Algiers; gehuwd met een Europese en later met een Javaanse vrouw. Schilder van portretten en landschappen, jachttaferelen en dierstudies. |
Radikaal: diploma; bewijs van bevoegdheid. |
Rangkas Betoeng: hoofdplaats van de afdeling en het regentschap Lebak (residentie Bantam), gelegen in een streek aan de samenvloeiing der Tji Oedjoeng en Tji Bèrang. |
ravijn achter Havelaars huis: dit ravijn is voor verschillende critici
|
| |
| |
aanleiding geweest tot een onwaardige aanval op Multatuli's betrouwbaarheid, aangezien er te Rangkas-Betoeng geen bergkloof bleek te bestaan. Maar ravijn betekent bij Multatuli kennelijk: wildbegroeide, naar de rivier af hellende strook grond; oude woordenboeken geven de omschrijving: gracht, holle weg, en wel vóór: bergkloof. |
recriminatie: tegenbeschuldiging door de aanklager eveneens aan te klagen. |
regie: staatsmonopolie inzake de vervaardiging, invoering of verhandeling van bepaalde goederen. |
rem et pretium: de zaak en de prijs; het spreekt vanzelf dat een koper na betaling recht heeft op de gekochte waar, en bij niet-betaling geen recht heeft daarop. Men heeft dus nooit recht op de zaak zelf en ook nog op het bedrag. |
rêve aux millions (Frans): millioenendroom. |
rhapsoden (Gr.): zangers bij de oude Grieken, die van de ene plaats naar de andere trokken en rhapsodieën, grote verhalende volksliederen, voordroegen. |
R.O.: ratione officii (Lat.) uit hoofde van het ambt, officieel. |
Roorda van Eysinga, Sikko Ernst Willem -: vriend van Multatuli (1825-1887). Aanvankelijk was R.v.E. luitenant bij de genie en vervolgens ingenieur in burgerlijke dienst in Ned. Indië; ten gevolge van een artikel in de Javabode van 25 Juni 1864, getiteld ‘Solo en de resident Nieuwenhuyzen’ werd hij uit Indonesië verbannen; in December 1870 trad hij in briefwisseling met Douwes Dekker, welke correspondentie voortduurde tot diens dood. |
Rousseau, Jean-Jacques -: beroemd Frans filosoof en schrijver over sociale en paedagogische vraagstukken (1712-1778), o.a. in: Emile ou de l'Education, en Le contrat social. |
|
sabreren (Frans: sabre: sabel): neersabelen. |
sagoewir (Portugees): naam van de palmwijn in de Molukken, afkomstig van lontar-, kokos- of nipahpalm. |
Saïdjahs zang: de Maleise tekst van het lied van Saïdjah bevond zich onder Multatuli's nagelaten papieren en is thans eigendom van het Multatuli-Museum te Amsterdam. Deze tekst werd tezamen met andere documenten betreffende het Saïd- |
| |
| |
jah-verhaal gepubliceerd door E. du Perron als bijlage II van zijn boek: De bewijzen uit het pak van Sjaalman, Rijswijk (1940), herdrukt in: De Man van Lebak, Amsterdam (1949). |
Saintine: schuilnaam van Boniface Xavier (1798-1865). Saintine schreef in 1836 zijn bekroonde, veel vertaalde, romantisch moraliserende verhaal Picciola, over een gevangene die troost zoekt in het verzorgen van een bloem. |
Sanskrit: de klassieke taal der bewoners van India, reeds in de derde eeuw v. Chr. als spreektaal van het volk uitgestorven, doch als religieuze taal in de priesterkaste voortlevend. |
sauriërs: hagedissen, reptielen. |
Say, Jean Baptiste -: Frans econoom (1767-1832), critisch volgeling van Adam Smith; door Napoleon uit zijn ambt ontslagen; later hoogleraar in Parijs. |
Scaevola, Mucius -: Romein, die bij een poging om in 507 v. Chr. de belegeraar van Rome, koning Porsena, te doden, werd gevat en om de vastberadenheid der Romeinen te tonen zijn rechterhand in het vuur verbranden liet. |
Scarron, Madame -: Francine d'Aubigné (1635-1719), echtgenote van de burleske dichter Paul Scarron (1610-1660); later gunstelinge van koning Lodewijk XIV onder de naam van madame de Maintenon, en in het geheim diens gemalin. |
Scarron, Paul -: Frans dichter (1610-1660), auteur van burleske heldendichten en van de burleske Roman Comique (1651-1657); gehuwd met Francine d'Aubigné, de latere hovelinge madame de Maintenon. |
Schaffhausen: Zwitsers kanton aan de Rijn en naam van de hoofdstad daarvan; in de nabijheid vormt de Rijn de 20 m hoge waterval van Schaffhausen. |
Schmoel: door Multatuli in de Kruissprook uit ‘Minnebrieven’ gebruikte spotnaam voor een Jood, in de betekenis van sjacheraar. |
schorsing: de weergave van de gebeurtenissen te Padang is in de Max Havelaar niet geheel overeenkomstig de feiten, zoals die uit de documentenuitgave van P.M.L. de Bruyn Prince: Officiële bescheiden betreffende de dienst van Multatuli als Oost-Indies ambtenaar (Amersfoort 1910) te reconstrueren zijn. Deze feiten zijn aldus: |
| |
| |
Op 22 Juli 1843 ontsloeg Gen. Michiels de controleur tweede klasse E. Douwes Dekker en stelde hem ter beschikking van de resident der Padangse bovenlanden; |
op 2 October 1843 werd Dekker bij besluit van Gen. Michiels gedwongen te Padang te blijven; |
op 3 October 1843 verweerde Dekker zich tegen dit besluit in een uitvoerige, soms zeer bewogen brief; |
op 4 December 1843 deelde Michiels aan Dekker mede, dat er zich f 2106.- te weinig in de kas bevond, aangezien Dekker op 3 Mei een bedrag van f 6825.92 had geboekt, terwijl de werkelijke som, die uit vier bedragen was samengesteld, f 8931.92 moest wezen; |
op 8 Januari 1844 werd Dekker door Michiels om dit wisselfeit geschorst. |
In de studie: ‘Douwes Dekkers eerste drama’ (Dr G. Stuiveling: Steekproeven; Amsterdam 1950) vindt men de bewijzen, dat de bedoelde f 2106,- nimmer hebben ontbroken, en dat de gehele schorsing geen vaster grond heeft gehad dan een, door Michiels gemaakte, rekenfout. |
Scialoja, Antonio -: Italiaans econoom (1816-1877); van 1846-1848 hoogleraar in Turijn; na 1852 verbannen wegens deelneming aan de revolutionnaire bewegingen in 1848; na 1860 weer in aanzien. |
Scott, Sir Waker -: Schots letterkundige (1771-1832), dichter en schrijver van historische romans, de z.g. Waverley Novels (1814-1830), die van grote invloed op de romankunst van geheel Europa zijn geweest. |
sententieus: met oordeel; kernachtig; leerrijk. |
Sentot: bijnaam van Alibassa Prawiro Dirdjo, een der Javaanse aanvoerders in de Java-oorlog (1825-1830) onder Dipo Negoro. |
Sérang: hoofdplaats van de residentie Bantam in West-Java. |
Singkel: standplaats van een controleur in de residentie Tapanoeli, Sumatra's westkust. Het Nederlands gezag werd er op 29 Mei 1840 gevestigd. |
Si Oepi Kètèh: dochter van Datoe Kètèh, hoofd van een der zes stammen in het landschap Natal, wiens peperaanplant volgens Dekker in zijn brief van 21 Maart 1843 aan de Resident van
|
| |
| |
Air Bangis, ‘een loffelijke uitzondering’ op de overige in zijn afdeling vormde. |
Si Pamaga: Sumatraans persoon, afkomstig uit de afdeling Mandailing (res. Tapanoeli), volgens vonnis van 14 Mei 1842 van de Rapat te Natal veroordeeld tot geseling, brandmerk en levenslange ballingschap, wegens moordaanslag op de toeankoe besar van Natal op 2 Febr. 1842; later door ingrijpen van generaal Michiels op 14-15 Februari 1843 onschuldig verklaard. Multatuli's veronderstelling dat de stukken van de zaak Si Pamaga nooit door Michiels naar Batavia zijn opgezonden, is onjuist. Vgl. De Bruyn Prince: Officiële Bescheiden betreffende de dienst van Multatuli als Oost-Indies ambtenaar, 2de verm. druk, Amersfoort 1910, blz. 310-330. |
sjaallong: waarschijnlijk: châle long (Frans), een lange sjaal. |
Slijmering: in werkelijkheid Carel Pieter Brest van Kempen, in 1815 te Breda geboren, sedert 1834 aanvankelijk in verschillende ondergeschikte functies in Indië werkzaam, in 1847 assistent-resident op Madoera, in 1851 resident van Menado, reeds in 1852 met ziekteverlof naar Nederland. Na een jaar resident van Riouw te zijn geweest, werd hij in 1855 resident van Bantam en in 1857 resident van Djokjakarta. In het voorjaar van 1863 vertrok hij met twee jaar ziekteverlof naar Nederland, waar hij in Februari 1865 te Utrecht krankzinnig overleed. Vgl. over hem een artikel van Henri A. Ett in De Vlaamse Gids, April 1950. |
Smith, Adam -: Engels econoom (1723-1790); voorstander van de theorie, dat het eigenbelang en de vrije concurrentie leiden tot de beste verdeling van de goederen en tot de hoogste welvaart. |
sofisticatie: vervalsing. |
Sokrates: Grieks wijsgeer (469-399 v. Chr.), wiens ideeën over de zedelijke verbetering van de mens op de grondslag van zelfkennis, door zijn leerlingen Plato en Xenophon in dialoogvorm zijn overgeleverd. |
solitairspel: een spel dat men slechts alleen kan spelen aan de hand van een tafeltje met 37 gaatjes en 36 daarin passende pennetjes; een soort patience-spel. |
Solon: Atheens wetgever (ca 640-560 v. Chr.); schafte de sla- |
| |
| |
vernij en horigheid wegens schuld af, schiep betere sociale verhoudingen in zijn tijd. |
Spaanse matten: de Spaanse reaal, die de waarde van ongeveer 48 stuivers had, was het eerste Europese geldstuk dat in Indonesië in omloop werd gebracht. |
spoliatie: beroving. |
Stefanus: eerste Christenmartelaar, omstreeks 35 te Jeruzalem gestenigd; R.K. heilige. |
Steinbach, Erwin von -: van 1277 tot 1318, zijn sterfjaar, was Erwin von Steinbach bouwmeester van de Dom te Straatsburg. Zijn aandeel aan andere bouwwerken, ofschoon wel bepleit, blijft onzeker. Multatuli beschouwde hem in 1859 blijkbaar ook als bouwmeester van de Dom van Keulen. In 1881 werd de naam Gerard von Riehl ingevoegd, zonder dat die van Erwin von Steinbach geschrapt werd; de vijfde druk bevat dus twee namen. Maar ook omtrent Von Riehl als Keuls bouwmeester staat niets vast. |
Stolte, Harm -: Nederlands politicus (1797-1859); aanvankelijk Indisch ambtenaar, sedert 1838 inspecteur van financiën, sedert 1850 als afgevaardigde van Amsterdam conservatief lid der Tweede Kamer der Staten-Generaal; na de dood van Stolte heeft Multatuli gehoopt hem als kamerlid op te volgen. |
Sue, Eugène -: Frans schrijver (1804-1857), auteur van de veel gelezen sociale romans Les mystères de Paris (10 dln, 1843) en van Le juif errant (1845). |
suum cuique (Lat.): ieder het zijne. |
suzerein, suzereiniteit: verhouding tussen twee staten, waarvan de ene, de vazal, volkenrechtelijk van de andere, de suzerein, afhankelijk is. |
Swieten, Jan van -: Nederlands krijgsman en militair publicist (1807-1888). Hij nam deel aan de Java-oorlog, de Tiendaagse Veldtocht in het bataljon de ‘Jagers van Cleerens’, de krijgsverrichtingen op Sumatra's Westkust (1842-1846), de tweede en derde Bali-expeditie en de tweede Bone-expeditie. Hij was gouverneur van Sumatra's Westkust (1848-1857) en commandant van het Indisch leger; vervolgens Staatsraad en lid van de Tweede Kamer, en wederom opperbevelhebber en civiel regeringscommissaris in de oorlog tegen Atjeh. |
| |
| |
syllogisme: sluitrede, uit drie delen bestaande, de hoofdstelling of major term, de daaraan ondergeschikte minor term, en de conclusie of de slotsom. |
|
Taglioni, Maria -: wereldberoemd danseres (1804-1884), de meest begaafde uit een geslacht van dansers en danseressen, sedert 1827 te Parijs, na 1847 in Italië woonachtig. |
Talleyrand-Périgord, Charles Marie de -: Frans staatsman (1754-1838), begaafd en geestig maar tamelijk immoreel diplomaat, minister van Buitenlandse Zaken onder keizer Napoleon I, en na diens val royalist en aanhanger van de Bourbons. |
Tanah Hitam: lett. zwarte grond; Javaanse benaming van het Prinseneiland in Straat Soenda tussen Java en Sumatra. |
Tartufferie: huichelarij, geveinsde vroomheid; afgeleid van Tartuffe, blijspel van de Franse schrijver Molière (1664), waarin de hoofdpersoon van die naam gekenmerkt wordt door schijnheiligheid. |
Teloek-Balai: ten noorden van Natal gelegen plaats, waar in 1843 pepertuinen waren, die onder contrôle stonden van Douwes Dekker. |
Thorbecke, mr Johan Rudolph -: Nederlands staatsman (1798-1872); aanvankelijk hoogleraar in het staatsrecht te Gent en Leiden; grondlegger der liberale staatkunde; voorzitter der Grondwetscommissie in 1848; driemaal minister-president. |
Tiberius: Romeins keizer (14-37), die een krachtig en doelmatig, maar streng en wreed bestuur voerde. |
Timoerleng (Tamerlan): eig. lamme of manke Timoer, een der wreedste Mohammedaanse krijgsoversten (1336-1405), die in een reeks van oorlogen Centraal Azië, Perzië en India veroverde, maar toch ook kunsten en wetenschappen in zijn gebied bevorderde. |
Tjiandjoer -: hoofdplaats van de gelijknamige afdeling en het regentschap der residentie Preanger-Regentschappen, tot 1864 hoofdplaats van deze residentie. |
Tjioedjoeng: rivier die de afdeling Lebak bevloeit. |
Tondano -: hoofdplaats der gelijknamige afdeling aan de noordelijke oever van het meer van Tondano in de Minahasa (Celebes). |
| |
| |
traînard (Frans): eig. achterblijver; in een leger degene die bij opmars of terugtocht achterblijft, en ten slotte deserteur of non-valeur wordt. |
trappist: Cistercienser monnik van de zeer strenge orde, waarin het verboden is te spreken en vlees te eten. |
tricheren (Frans): vals spelen. |
trichinen: zeer kleine wormpjes, die voorkomen in de ingewanden van mens en dier, vooral varkens. |
truïsme (Frans): banale, onnozele waarheid, gemeenplaats. Afgeleid van Eng. truism (true: waar). |
|
Valentijn, ds François -: Nederlands theoloog en auteur (1666-1727), predikant te Amboina en Banda-Neira; schrijver van het geschiedkundig werk: Oudt en Nieuw Oostindien (1724), dat Multatuli's verontwaardiging wekte door de episode uit de ‘Molukse Zaaken’ waarin Valentijn de gevangenneming en het einde beschrijft van prins Saidi van Ternate, tegenstander van Arnold de Vlaming van Oudshoorn. |
variis modis bene fit (Lat.): op velerlei wijze is het mogelijk goed te handelen. |
vaudeville (Frans): zangklucht met instrumentale begeleiding. |
Vauvenargues, Luc de Clapiers, marquis de -: Frans filosoof (1715-1747), schrijver van Introduction à la connaissance de l'esprit humain, en Réflexions sur divers sujets; voornamelijk beroemd gebleven om zijn aphorismen. |
vexatie: kwelling. |
vexatoir (Frans): kwellend, drukkend. |
Vloten, Johannes van -: Nederlands letterkundige en tekstcriticus (1818-1883); redakteur van De Levensbode, schrijver van Nederlandsche Geschiedzangen, Nederlandsche Aesthetica en van een schotschrift tegen Douwes Dekker: Onkruid onder de tarwe (1878), waarin hij een studie van mr C. Vosmaer over Multatuli: Een Zaaier (1874) bestreed. |
Vosmaer, mr Carel -: Nederlands letterkundige (1826-1888), uit de Haagse Spectator-kring, wiens liefde voor literatuur en kunst zowel naar de Oudheid (Homerus) als de nieuwe tijd (Multatuli, Perk) uitging. Hij schreef over Multatuli een studie: Een Zaaier (1874) en onderhield een uitgebreide
|
| |
| |
briefwisseling o.a. met jongeren als Jacques Perk, Willem Paap en Willem Kloos. |
|
Waal, Engelbertus de -: Nederlands liberaal staatsman (1821-1905). Aanvankelijk werkzaam bij de Algemene Secretarie te Batavia (1837-1856), vervolgens directeur van het departement der Middelen en Domeinen aldaar, en ten slotte minister van koloniën (1868-1870) in het ministerie Fock-Van Bosse, tijdens welk ministerschap een tweetal liberale wetten, de z.g. Agrarische wet en de Suikerwet, uitgevaardigd werden. Redacteur van het Indische tijdschrift ‘De Kopiist’ (1841-1843) en van het ‘Indisch Magazijn’ (1843-1845). Gehuwd met M.A.T. van der Hucht, die familie was van Multatuli's vrouw. |
Waverley: in 1814 publiceerde Sir Walter Scott (1771-1832), Engels dichter en schrijver van historische romans, zijn eerste werk in dit genre: Waverley, dat de inval van de pretendent der Jacobieten in 1745 beschreef; hierop volgden er nog 28 romans, die naar het eerste werk de Waverley-Novels genoemd worden. Ofschoon het Ernest Stern is, die op blz. 109 uitweidt, en voor zijn karakter het dwepen met Scotts romantiek niets onnatuurlijks heeft, deelde Multatuli dit gunstige oordeel zelf ook, blijkens zijn brief aan Tine van 19 October 1859. |
Weddik, A.L. -: Resident van Air Bangis, die ten gevolge van zijn optreden in de Si Pamaga-zaak door generaal Michiels op 23 Maart 1843 werd geschorst. Later benoemd tot gouverneur van Borneo. |
whaler (Eng.): walvisvaarder. |
Wieniawski, Henri -: Russisch musicus (1835-1883), een der grootste violisten van zijn tijd en componist van verbijsterende vioolconcerten. |
Wijnbergen, Everdine Huberte Baronesse van -: geboren te Antwerpen 26 September 1819, en overleden te Venetië 13 September 1874. Zij kwam als wees met haar zusters in 1845 naar Java, huwde 10 April 1846 met Eduard Douwes Dekker, bleef in 1857 bij diens broer Jan te Rembang, toen Eduard Java verliet; woonde van 1859 tot 1866 in Nederland en Bel- |
| |
| |
gië, en sedert 1868, nadat het aanvankelijk zeer gelukkige huwelijk onherstelbaar verbroken was, met de beide kinderen in Italië, waar zij lessen gaf. Brieven van haar zijn gepubliceerd door Dr Julius Pée ('s-Gravenhage, 1895). |
|
Zoroaster (Grieks): Zarathuschtra (Perz.), profeet (± 600 v. Chr.) van de naar hem genoemde oud-Perzische godsdienst, waarin Ormuzd als god van het licht zegeviert over Ahriman als god van de duisternis. |
|
|