496: 19 - Kodiel: een hoog gelegen bergpas tussen de residentiën Kedoe en Bagelen.
(1861)
496: 35 - De hier bedoelde dichting zou men zinnerym kunnen noemen, en staat, hoe onnozel ook, toch iets hoger, dunkt me, dan ons ál te kinderachtig rymen op klank. Dat dit laatste niet volstrekt... zinneloos behoeft te wezen, kan waar zyn, maar dat het er toe leiden kan, en dat het er dikwyls inderdaad op neerkomt, zal voor waar worden gehouden zodra men beginnen zal de kunst van lezen wat beter te beoefenen.
Wat de pantoens der Javanen aangaat, ik beweer geenszins dat ze gewoonlyk geestig zyn, maar... dit is ook 't zoeken niet. Ze maken geen pretentie. Zeer zelden slechts wordt er in zo'n zinnerym iets uitgedrukt, dat in leven blyft. Veel minder nog dat het leven waard is. Eén pantoen slechts, zover ik weet, weerstond de verenigde pogingen van den ‘tand des tyds’ van Helmers' Hollandse Natie, en van de welbekende Nederlandse oorlogsbulletins. Het luidt... ik durf waarlyk niet! M'n vyanden zouden uitstrooien dat ik 't vod gemaakt had. Welnu dan, men vrage aan dezen of genen die, zonder doof te zyn, enigen tyd in Indië doorbracht, wat de weerslag is op den aanhef: als 't regent, lopen de geitjes weg, en men zal de overtuiging opdoen dat de roem van Neerlands braven... enz.
(1875)
496: 36 - De Javanen spreken van den tyger gewoonlyk met het praedicaat: heer.
(1861)
497: 11 - Bandjir-stipter: banjoer of bandjoer, van banjoe = water, en de rollende r-is de naam ener overstroming als die welke thans op Java gewoed heeft. In geringer doch altyd belangryke maat, komen daar zulke watervloeden alle jaren voor. Ze zyn 't gevolg van de sedert zóveel maanden opgezamelde massa wolken, in verband met de gesteldheid van het terrein, een natuurlykheid van oorsprong die-niet minder dan hun meerder hevigheid en korter duur - hen zeer specifisch van Nederlandse rivieroverstromingen onderscheidt. De Javaan heeft geen schuld aan z'n bandjirs.
(1861, uitgebreid in 1875)