| |
| |
| |
Sleden.
Dat het gemakkelijker valt een zware last op een plank, of een paar boomtakken achter zich aan te slepen over de hard bevroren sneeuw, dan om die zelfde last op de schouders te torsen, is vrij duidelijk, en wie nu die plank het eerst een beetje netjes en ‘salonfähig’ wist op te knappen, maakte de eerste slede. We zullen het dus maar niet onderzoeken, waar de sleden het eerst vandaan zijn gekomen, doch vel weet
Oud-Hollandsch sleedje.
men, dat er in Zweden reeds in 1500 prachtige sleden waren. In het ‘Nordiske Museet’ zijn zeldzaam fraaie, oude houten sleden. De meesten zijn bewerkt zooals onze eikenhouten kasten; de zijden versierd met gesneden (hoog-relief) bloemslingers en draken. De voorzijde staat vrij en recht op de ijzers, als de achterplecht van een oud galjoen, doch, hoewel allen veel langere, ver naar achteren uitstekende ijzers hebben, ziet men onder de nieuwere vormen toch ook al spoedig (1600) modellen, die aan onze Hollandsche arren doen denken. Onze arren in de 17 e eeuw waren ware kunstgewrochten. In donkere kleuren op lichtrood, geel wit of helblauw onderstel, fijn geacheveerd, alle paneeltjes beschilderd met ijstafereelen en winterlandschappen, zijn het ware pronkstukken in het koetshuis.
Een der fraaiste arren, die ik ken, is de ‘Diana’ van den Heer v. Hoboken v. Oudelande, welke een verguld beeld op een bok vertoont en verder in alle deelen is versierd zoowel door schilder- en lakwerk, als door beeldhouw- en smeedkunst. Bij dit alles is een fraaie vorm behouden en is het geheel niet overladen.
| |
| |
Deze schulpvorm en de Noorsche tikkervorm, zijn de twee stam-modellen van de ar. Uit de schulpvorm (rococco) ontstond de zwaan, de wolf en andere modellen. In Noorwegen
en in Rusland gebruikt men voor den wedstrijd in arren zeer lage modellen, die op zeer dunne, sterke stalen ijzers loopen. Bij de bochten loopen ze dikwijls geheel op éen ijzer, terwijl de rijder daarbij, gelijk een wielrijder, geheel naar de binnenzijde overhelt. In Christiania en te St. Petersburg en Moscou hebben jaarlijks belangrijke wedstrijden in arren plaats. De beste dravers, doen er aan mede en records van 2 min. 25 sec. en 2 min. 20 sec. over de mijl zijn gewone tijden bij de Moscouwer wedstrijden, die wel de voornaamsten zijn. De versiering van duwsleden ziet men alleen in de 16 e en 17 e eeuw in Nederland en ook in Duitschland, doch als sportartikel heeft alleen de Zweed de duwsleden weten te perfectioneeren. ‘ Sparkstötning’ is een sport, die algemeen in Zweden wordt beoefend. Stel u voor een gewoon laag sleedje met een flink lang handvatsel op hoogen rug, bestaande uit 2 circa een meter hooge latten. (In den vorm van onze kinderduwsleden op het ijs). De loopers zijn van achteren voorzien van een plankje. Nu heeft de berijder aan de punt van den eenen voet een puntig, uit ijzer vervaardigd beslag. Hiermede stoot hij zich op de sneeuw af, terwijl hij met den anderen voet op het achtergedeelte van zijn sleedje staat. De houthakker en de arbeider op de houtzaagmolens gaan op deze wijze dikwijls huiswaarts, doch ook de jongelui in Stockholm versmaden dit tijdverdrijf niet, doch maken er een soort van sport van, voor-
| |
| |
zien hun sleedje van een bel en lantaren en maken het van zeer licht hout. Zoo toegerust, houden zij wedstrijden en leggen de mijl op deze wedstrijdsleedjes in circa 4½ minuut af. Wel is waar bezitten wij deze sleedjes niet, doch wij hebben de prikslede, een bij ons allen bekend vlug vervoermiddeltje, vooral de Hindeloopers waren vermaard door de snelheid, die zij daarop bereiken konden. Ook aan het IJ en langs de N.-Hollandsche kust zoo ook op onze zeedorpen plachten ze vroeger veel gebruikt te worden, ofschoon ze tegenwoordig in 't vergeetboek geraken. De Heer Rinia van Nauta te Bolsward houdt er een geheele collectie oude Hindelooper priksleedjes op na, waaronder zeer oude en fraai besnedene exemplaren. De antiquiteiten-handelaren verkoopen ze evenals de draagkoetsen om in de Parijsche en Londensche salons te dienen als.... bloemenstandaard. Sic transit gloria mundi!
Tobogganing. De winter 1891 - 92 was een echte ouderwetsche winter, het vroor somwijlen, dat het kraakte, ja de koude was zoo groot, dat de branding der Noord-zee geheele ijsbergen langs onze kust vormde. Om dit te zien, spoedden zich velen naar de kustplaatsen, en zoo deed ook ik. Te Zantvoort was het geheele dorp aan het ‘toboggan-en’ (men vergeve het werkwoord). Vanaf Hôtel Driehuis, over de oude ‘voorde’ naar zee toe, was een groote glijbaan gemaakt, ongeveer 10 meter breed en daarop gleden de ‘Sânvoorders’ met hun Neeltjes, Jaantjes, Aaltjes en Grietjes onophoudelijk naar beneden om in den sneeuwhoop aan het einde òf de vaart behoorlijk te stuiten, of zich, indien de jongens daar meer pleizier in hadden, gladweg om te gooien en al rollebollende te eindigen. Pas stond men te kijken of de steeds op verdienen beluste Zantvoorders riepen de stadsheeren toe: ‘Menertje môje nie es mê me zusje ui' sleêe. Ze sel je nie breeke hoor!’ De meeste stadsmenschen bedankten er echter voor, en waren bang voor die pijlsnelle vaart op dat kleine sleedje. ‘History repeats
| |
| |
itself’ en zoo is het ook hier. De ‘Beere Wiselau’ en andere bruine Germaansche woudbewoners deden al net zoo als de vroolijke Zantvoorders en Katwijkers plegen te doen, doch daar een beer eer 2 nijvere timmerlieden oppeuzelt, dan met een hunner over den bouw van een sleedje onderhandelt, zoo gebruikt hij zijn gladde vacht voor dat doel en gaat op deze plechtige doch zotte wijze een heuvel of
Toboggan.
bergrug af, die hem te stijl of te glad is. Hoeveel jonge studiosi zouden niet gaarne deze wijze van expeditie der ruige gasten in toepassing gebracht zien? Doch vanaf den beer tot de Canadaasche sledefeesten is een groote sprong, dien ik zoo vrij zal zijn in eens te nemen en u iets van die gezellige bijeenkomsten vertellen.
De toboggan, (Canadaasche naam voor hunne sleedjes) die men nog heden het liefst gebruikt en die het beste blijkt te zijn, is de z.g. Indiaansche toboggan, gemaakt uit zeer dunne planken van esschen hout, aan elkaar gehecht door leeren riemen. Deze dunne plankjes zijn van voren rond naar achteren gebogen en door een dwarshoutje aan het einde bevestigd. Zij zijn zeer licht, doch sterk en slijten zeer weinig. Er zijn twee of drie ijzers onder, die het sleedje veel harder doen gaan. Een sleedje van 8 voet lengte en 16 duim breedte kan gemakkelijk vier
De Bobsledge.
personen bevatten; zij zijn zeer gemakkelijk, vooral wanneer ze met kussens gemonteerd zijn. De Bobsledjes, een combinatie van twee aan elkander verbonden sleedjes
| |
| |
zijn niet zooveel in gebruik, daar er tal van ongelukken mee gebeurden. In Amerika en in geheel Canada zijn er Toboggan-banen, zoowat allen naar hetzelfde model gebouwd. De baan van New Jersey, Orange, Essex Courty en Montreal zijn in hoofdzaak aan elkander gelijk. Al deze banen worden gemaakt en geprepareerd en zijn recht, of bijna recht. Boven aan den heul is een soort torentje en daarop is een platform; vanwaar een 4 of 5 tal banen van hout naar beneden leiden. Elk dier banen is circa 3 voet breed en bedekt met sneeuw.
Deze sneeuw wordt voortdurend met water besprenkeld en zoodoende is de oppervlakte zeer vlak en glad. Bij de oude baan te Montreal was een draai van circa 200 meter aan het benedeneinde, na een recht einde van 600 voet. Een nieuwe baan werd echter gebouwd, beginnende met een recht einde van circa 100 voet, waarvan 75 voet zeer steil waren, daarna ging men 1200 voet zacht dalende naar beneden. Doch wegens den aanbouw van nieuwe stadsdeelen moest men dezen grond verlaten en werd een 3e baan gebouwd van 700 voet daling met een einddraai van 400 voet. De Orange-baan is 1000 voet lang met een daling van 1 op de 9 voet. Aan het einde van deze baan, welke door een aantal versnellingen zeer amusant is geworden, bevindt zich een hoop hooi, die gillende of angstige dames, bestuurders en sleedjes tegelijk in zich opneemt. Ze noemen dit zeer eigenaardig ‘eieren zoeken’. Niets is meer fantastisch dan zulk een toboggan-feest bij avond. Alle heeren en dames zijn in dikke witte pakken gekleed, een lange witte of roode slaapmuts op het hoofd, een witte dikke jas met randen van vuurrood flanel afgezet, een witte korte pantalon en zwarte kousen of hooge schoenen. Elk draagt bovendien dikke zwarte wanten en het teeken van de Club op de borst, meestal een groot rood kruis of dito paar strepen. In Montreal is de winterdag een waar feest. De Toboggan-liefhebbers trekken in groote fakkeloptochten
| |
| |
naar een reusachtig paleis, geheel uit groote ijsblokken vervaardigd in den vorm van een middeneeuwschen burcht. Elke Club in haar costuum. Dan wordt er vuurwerk afgestoken, de burcht met Romeinsche kaarsen beschoten en een geanimeerd bal heeft ten slotte in de binnenzalen van het ijspaleis plaats. Een Eldorado voor de categorie menschen met de steeds in zwijm liggende boordjes! In Zwitserland
Zwitsersch model Schittsli of Caoster.
heeft men al deze kunstmatige genoegens niet. Geen gemaakte banen en geen ijspaleizen, doch van de hooge bergen snellen de Zwitschers, de postboden vooraan, in de vrije natuur dalwaarts, langs afgronden en ravijnen, nu links dan weer rechts sturend. Eerst had men er de gewone ‘schlittli’ of ‘Caosters’, daarna de ‘Bobsledje’, en een ontelbare massa kleinere inventies, doch in 1877 begon men, vooral in Davoz, zich op het ‘bouwen’ van wedstrijdsleedjes toe te leggen. Eerst stuurde men met de voeten, doch daarna veranderde men dit weer door te sturen met twee met ijzer beslagen stokjes, zooals bij onze priksleedjes in gebruik zijn. De Heeren Robertson, Harold, Freeman en Haig besloten toen een zeker pad voor het doel gelijk te maken. (De Buolbaan genaamd). Dit was 1000 voet lang en voor een beginner niet van gevaar ontbloot, daar de randen soms uit bevroren sneeuw bestonden.
In den winter van 1882-83 had op een nieuw aangelegde baan, (De Cresta-baan genaamd) te St. Moritz de 1e wedstrijd plaats, waaraan Engelschen, Hollanders, Duitschers en Zwitsers deelnamen. Een Australier, de Heer Robertson,
| |
| |
won den eersten prijs. Peter Minsch, een Zwitsersche postbode, was tweede. Sinds dien tijd heeft men van alles beproefd om de sleedjes te verbeteren; het ‘America’ type werd veel gebruikt. In 1884 won Peter Minsch in 6 min. 48 sec. In 1885 de Heer Dale in 6 min. 85 sec., Minsch was 2e. In 1886 won de Heer Baillie Gruthrie in 5 min. 47 sec., Minsch 2e in 5 min. 48 sec. In 1887 wint Minsch weer in 6 min. 43 sec. In 1888 werden de ‘America’ types toegelaten en de heer Child won daarop gemakkelijk, alle anderen met een groot verschil slaande.
Een andere wedstrijd is de Groote nationale te St. Moritz. In 1887 werd deze door den heer Baillie in 6 min. 8⅖ sec. gewonnen. In 1888 was de heer Cohen 1 e in 6 min. 39⅘ sec. In 1889 won de Heer van Sittert (Nederlander) den 1 en prijs in 4 min. 41⅗ sec. Op 16 Januari had weder een wedstrijd om het ‘Symonds schild’ plaats. De heer Whitley won ditmaal. Van de 16 mededingers bereden er 6 toboggans America type, de overige Zwitsersche sleedjes. Ook de internationale werd door den heer Whitley gewonnen. Den 31 en Jan. 1891 won de heer Gouda Quint, een Nederlander in 6 min. 12 sec. Bij het feestmaal werd onzen landgenoot het Symonds-Shield omgehangen en hem bovendien een zilveren beker aangeboden. Bij den wedstrijd om de Symonds Cup behaalde de heer van Kregten een 4 en prijs (Nederlander). Ook in 't schoonrijden in paren behaalde de heer van Kregten een prijs en de heer van der Veldt,
| |
| |
(Nederlander) een 2en prijs in het hardrijden. De grootste snelheid met een toboggan verkregen is circa 900 meter per minuut.
In Zweden heeft men ook zulke sleedjes. ‘Åka på sled’ noemt men het daar. Te Henösand bezat ik ook zoo'n sleedje en gebruikte dit wel eens om van de bovenstad naar de benedenstad te komen. 's Avonds als de zeer steile straten der stad electrisch verlicht waren, gingen vele jongelui naar de bovenstad om naar beneden te glijden, hetgeen natuurlijk verboden was, daar de kruisende straten velerlei gevaren opleverden. Eens hadden wij een sledepartij bij een raadslid, den heer Lidberg, die op een der hoogste punten boven de stad woonde. Mannen waren gehuurd om de sleedjes weer naar boven te trekken, en evenals men op een druk bal een ‘toertje’ vraagt, zoo ging het ook hier. De dame gaat voorop zitten, men loopt even achter de slede en zet er zich daarna schrijlings op, terwijl men de dame om het middel vasthoudt. In pijlsnelle, steeds snellere vaart ging het dan berg af, tot men de winterbrug afglijdend midden op het ijs van de rivier eerst tot staan kwam. Een afstand van circa 500 voet. 's Avonds werden de heeren, die zich van de groote pelslaarzen ontdaan hadden en een koffertje hadden meegenomen, weer even bereid gevonden toertjes te vragen, doch nu waren de dikke mutsen en de bonte laarzen verdwenen en in luchtige smokings werd de sledepartij met een sauterietje en een echt Zweedsch, d. w. z. geweldig copieus souper besloten. Ook kreeg men wel eens uitnoodigingen, waarop stond, dat de heer en mevrouw Consul X. of landskamerheer IJ. en vrouw den heer M. verzochten eene arrepartij naar....... te willen meemaken. Afrit op de markt te 3 uur. Men kwam dan met zijn ar, of men huurde er een, maakte een visite bij de ouders van het een of ander uitgaand meisje, hetwelk men kende en bood haar een plaatsje in de Noorsche kleine tikker aan. Dan reed zoo'n partij somtijds 50 arren sterk
| |
| |
een toer, over de zee of over berg en dal om ergens aan een postpleisterplaats een landelijke 5 o'clock tea te gebruiken en, (waar is men in Zweden, waar niet gedanst wordt) een dansje te doen, ook ging men wel met ar en slede, allen van lantarens voorzien naar een bal, hetwelk ergens op de rivier op een landgoed gegeven werd. Eens bij het naar huis rijden, dat te circa 2 uur plaats vond, begon plotseling de dooi in te vallen, het ijs over de zeeëngte, schoon meer dan een meter dik, scheurde in barsten van over een paar mijl lang en een tweetal arren geraakte er niet dan met vereende krachten uit. Dergelijke partijen verkorten den zoo gezelligen winter in het sympatieke, beschaafde, gastvrije Zweden.
|
|