men met half wind, zoo zorge men aan de lijzijde van het zeil te staan, men houde het (gesteld de wind komt van rechts, dus men heeft het zeil achter den rechter schouder) met de rechterhand voorwaarts uitgestrekt en met de linkerhand tegen het zeil achterwaarts gedrukt, in de goede positie. Bij het laveeren, moet men natuurlijk reven. Gesteld men staat in dezelfde richting als boven, doch iets schuiner, daar men veronderstelt wordt te laveeren: men heeft nu de rechtervoet voor en de andere voet iets meer naar achteren, nu draait men in den wind, het zeil klappert, dan verandert men de positie van de voeten en het zeil zich aan de andere zijde vullende, komt aan de andere (windzijde van den rijder). Het is echter een manoeuvre, waarbij men goed op schaatsen moet staan. Ook kan men draaien, door een oogenblikje vóór den wind te gaan, en de positie van de handen te veranderen. Het Zweedsche zeiltje is beter, (Bastman, Sportmagasin, Stockholm) het is 7 voet hoog en 9 voet aan de basis. Aan een rechten stok, dien men horizontaal over den schouder draagt, bevinden zich de twee opstaande zijstokken, zoodat het zeil den vorm heeft van een trapezium, waarvan de lange zijde opstaat. Daarbij moet men steeds het zeil tusschen ‘zich zelf en den wind’ houden. Met deze zeiltjes kan men een snelheid van ca 30 mijlen bereiken. Eens waren eenige Denen op de Sont aan 't zeilen met ijszeiltjes, toen zij in de verte iets zwarts zagen, zij zeilden er op af en zagen, dat het een groote vos was, die op eenden joeg. Zij omsingelden hem, doch plotseling bleef hij staan, liet de jagers voorbij en schoot op het land aan. Toch haalden zij hem echter weer in, maar nu had Reintje de zaak ook begrepen en rende recht tegen den wind in, waar ze hem laveerende niet zoo spoedig konden volgen, en was spoedig buiten 't bereik zijner vervolgers.