op een stadsgrachtje niet altijd bevredigde, bewijzen de vele verhalen van de stoute tochten, die ze ondernamen. Zoo trokken op den 29. Januari 1573 drie personen uit Haarlem de Meer over, en twee dagen later zonden de Burgemeesters opnieuw aan Zijne Hoogheid den Prins van Oranje twee boden met brieven. Deze reden terug en namen buitendien nog een Duitschen ruiter gevangen, die naar den Haag op weg was. Dezelfde boden bonden 's avonds weer de ‘schuiverdijnen’ onder en togen andermaal op weg naar den Prins: ‘Een wonder in des Spanjerd's mond, Die dat met bloed'ge schaade sach, Wanneer hij Haarlem's muur belagh.’ (Dit verhaal komt voor in een oud boekje, getiteld: Cort en waerachtigh verhaal van alle gheschiedenissen enz. voor der stadt Haerlem. Leiden 1573). Behalve dat in 1673 menigmaal de burgers van Weesp, Oudewater, den Haag en Dordt zich onverhoeds op de Franschen wierpen, alles doodschoten en eens 300 sleden met proviand buitmaakten, togen eens 12 man uit Weesp naar Utrecht en doodden 3 Franschen, terwijl zij er onderweg nog 7 gevangen namen. Een bekende tocht is die van het jaar 1676, ondernomen door vier burgers van de Roog. De oorspronkelijke beschrijving luidt: (Wichers, Schaatsenrijden) ‘Den 19 Dec. 1676 stilkens, de wint O. en S. (Saterdag, volle maan den 20.) ben ick Claes Aris Caeskoper in Comp met Mayndert, Jacob Blau en Jacob Buar op scaets uitgereden van ditto M. Arentses, de cloc 's morgens 4 uur in heldere maeneschijn tot Harlem. Van daer tot Wesop, van daer tot Naerde: van daer tot Muiden, van daer over Pampoes tot Munkedam, van daer tot Eedam en Purmerend, van daer op
Ouwendijc, daar wij de 1e mael playsterde, sijnde omtrent de cloc een uur, van daer tot Hoorn, van daer tot Enkhuyz, van daer tot Medenblick, van daer tot Alcmaer, daer nogh eens playsterde en van daer naer huis; doen wij even van Alcmaer af ware begos te snouwen en quame soo thuijs omtrent de cloc half 9