Wintersport
(1893)–Pim Mulier– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Beenen Schaatsen.Tot de alleroudste overblijfselen uit ons voorhistorische tijdperk behooren ontegenzeggelijk de zoogenaamde ‘beenen schaatsen’, die ook nu nog bij het afgraven van terpen en vliedheuvels op verschillende plaatsen van ons land gevonden worden. Het is betrekkelijk eerst sedert korten tijd, dat men het omtrent den oorsprong dezer beenen in zooverre eens werd, dat zij tot voortbeweging op het ijs moesten gediend hebben, want, toen in 1876 Jhr. Mr. F.J.J. van Eysinga een soort koe- of paardenpoot aan een deftige vergadering van het Friesch genootschap toonde en de meening geopperd werd, dat dit wel een soort van schaats uit den ouden doos kon zijn, kostte het vrij wat moeite, dat idee eenigen ingang te doen vinden. Hoe men de zaak ook besprak en het been bekeek en omdraaide, men wilde er niet aan gelooven. De Secretaris van het Genootschap maakte er, bij wijze van een welgemeenden steek onder water aan het adres van de meest geloovigen van de vergadering, een aardigheid van in het jaarverslag. Dit werd door een der buitengewone leden, Jhr. C.A. Rethaan Macaré te Middelburg gelezen, en deze nu bracht meer licht in de zaak, door de mededeeling dat in 1810, | |
[pagina 2]
| |
1813 en 1834 tal van dergelijke beenderen in een terp bij Serooskerken op Walcheren gevonden waren. De groote vraag is echter nog steeds: Zijn die beenderen ‘schaatsen’ geweest, m.a.w. reed men er op, op de wijze die wij tegenwoordig schaatsenrijden noemen? De meeningen daaromtrent zijn verschillend, ofschoon men algemeen van gevoelen schijnt, dat er wel degelijk op gereden is. Ik zal in hoofdzaak nagaan wat er van bekend is. Beenen schaatsen zijn m.i. een geruimen tijd in gebruik ge-Beenen schaats.
weest, want men vindt ze niet alleen te zamen met steenen voorwerpen, doch ook met bronzen pijlspitsen en zelfs met overblijfselen uit het Romeinsche tijdperk. In April 1869 werden namelijk op het terrein van Gooch & Cousin's magazijn, London Wall, een paar beenen schaatsen gevonden, te zamen met een paar Romeinsche sandalen. Het aantal beenderen dat over geheel Noordelijk Europa gevonden is, is legio. In de musea van Cambridge en in het British Museum te Londen heb ik schaatsen gezien, die volkomen met die van de collectie van wijlen Mr. J. v. Buttingha Wichers overeen komen. Die te Cambridge bewaard worden, zijn geslepen uit de radius van een hert, hetgeen bewijst dat men zich op dergelijke beenen schenkels voortbewoog, ten tijde dat de herten in het Fendistrict nog aanwezig waren. Ook in Guildhall en de musea te York, Edinburgh, Saffron Walden en in het museum van New- | |
[pagina 3]
| |
castle zijn beenen van deze soort tentoongesteld. In het zuiden van Zweden en Noorwegen zijn er een zeer groot aantal gevonden. Degene, die ik in de musea van Christiania en Stockholm zag, zijn allen gelijk aan de hier in het land gevondene, zooals die uit de terpen van Hartwert en Oosterend (prov. Friesland), te Indoornik en in de rivier de Linge, te Wijk bij Duurstede en te Katwijk (uit een zanderij van den heer Westerbaan). Ook te Haarlem werd, bij de uitvoering van eenige gemeentewerken, een dergelijk been opgedolven. In ‘De Navorscher’ van 1859, bl. 239, geeft de heer J.H. van Lennep bericht omtrent een te Moorfields gevonden beenen schaats uit de 13e eeuw. Daarbij werd meegedeeld, dat de burgers dier stad zich oudtijds, bij vriezend weer, vermaakten met ‘schaatsenrijden’, waartoe zij de beenderen van dieren aan hunne voeten bonden, met behulp waarvan zij, voortgestuwd door met ijzer gepunte stokken, zich met groote snelheid voort bewogen. Laat ik nu eens kortelijk nagaan, in hoeverre er gegevens zijn om aan te nemen dat men er werkelijk op ‘gereden’ zou hebben. Er zijn twee mogelijkheden: òf men gebruikte ze om op te glijden, òf om er bepaaldelijk, zonder behulp van stokken, op te ‘rijden’. Voor de laatste veronderstelling pleiten twee gegevens. In Newcastle zijn een paar beenen schaatsen, waarbij de ‘overlevering’, dat een Hollandsch matroos, vóór een paar eeuwen daarop het eerst op de Tine zou gereden hebben. Ten tweede schijnt men wel degelijk op koeienribben gereden te hebben, als men tenminste mag gelooven, wat de heer W. Eekhoff op bl. 107 van de ‘Nieuwe Friesche Volksalmanak’ van 1863 schrijft: ‘toen de bedaagde pedel van het antiquarisch Kabinet te Newcastle mij verhaalde, dat hij in zijne kindschheid op koeribben gereden had’. Ook placht men wel spottenderwijs tegen iemand, dien men verreweg de baas is te zeggen: ‘Ik kan wel op koeribben tegen je rijden.’ De tweede meening is, dat men zich heeft voortgeduwd zoo- | |
[pagina 4]
| |
als op een prikslede, met stokken, gewapend met ijzeren punten. Hiervoor bestaan veel deugdelijker gegevens. In ‘Joseph Strutt, The Sports and Pastimes of the people of England, in de ‘Description of the most noble city of London’ enz., later in het Nederlandsch aangehaald door den voorzitter van het Zeeuwsch genootschap Lambrechtsen van Rithem en in het werk ‘Schaatsenrijden’ van Wichers komt een verhaal voor, dat zeker wel de alleroudste bescheiden voor dit onderwerp bevat. Het is een verhaal uit de levensbeschrijving van Thomas à Becket, door diens secretaris Fitzstephen ± 1190 geschreven.Ga naar voetnoot* Genoemde geleerde monnik verhaalt daarin, hoe, wanneer het groote water, hetwelk de noorderwal der stad omspoelt, bevrozen is, vele jongelieden zich op het ijs vermaken. Sommigen schuiven met passen, die zij zoo groot mogelijk maken, (stryding as wide as they may), of glijden vlug over het ijs. Anderen binden botten aan hunne voeten en onder hunne hielen en schuiven zich met puntig beslagen stokken vooruit. ‘As swiftlie as a birde fleyth in the air,’ zegt hij. Dit klopt met de beschrijving uit Moorfield, terwijl de andere meening, als zoude men werkelijk op beenen gereden hebben, slechts op gezegden en eene spreekwijze berust. Ik houd het echter voor zeker, dat de beenen, die wij nog voortdurend uit terpen opgraven, tot geen ander doel hebben gediend, dan om op voort te glijden, vooral om, met behulp van stokken vóór den wind te gaan, doch geenszins om b.v. tegen een flinken bries op te ‘rijden’. Met des te meer zekerheid durf ik zulks veronderstellen, daar alle beenen, die ik gezien heb, vlak afgeschuurd waren in de lengte, doch hoegenaamd niet verbrokkeld of gesleten | |
[pagina 5]
| |
overdwars, hetgeen toch het geval zou moeten geweest zijn, indien men ze tot afzetten had gebruikt. En zonder ‘afzetten’ is er toch werkelijk geen kans om, hoe langzaam ook, vooruit te komen. Wel is het mogelijk om er min of meer loopende op voort te komen, doch dan komt men op het gebied van de sneeuwschoenen en aangezien deze veel ouder zijn dan zelfs de beenen schaatsen, is het zeer wel aan te nemen, dat de oude Germanen, Noren, Zweden en Anglo Saxen naar het model der sneeuwschoenen een soort ijsschuivers of glijders hebben gemaakt. De jongens in Westphalen gebruikten eveneens koeribben voor een dergelijk doel, (volgens Vieth). ‘Nog heden ten dage zijn een soort van uit been vervaardigde schaatsen bij een volksstam in Siberië in gebruik; een dergelijk paar is in het Rijks Japansch museum von Siebold te bezichtigen. Deze schaatsen zijn vrij wat beter dan de andere beenen schaatsen voor het doel geschikt, daar zij in vergelijking van hare hoogte tamelijk smal naar de punten, als de snebbe van een vaartuig oploopende, van dwars doorgeboorde openingen voorzien zijn, voor het doorlaten der koorden.’ Verslagen en Mededeelingen der K. Acad. v. Wetenschappen, Jaargang 1860, bl. 117). |
|