Ten tweede werd ik, als het ware, tot het opnemen genoodzaakt, daar ik het historische einde, den bloedigen afloop namelijk der hoofdgebeurtenis, onmogelijk in het verhaal zelf kon vlechten, zonder het aesthetisch gevoel mijner lezers te kwetsen; terwijl ik het evenwel niet geheel onvermeld kon laten. Bij nalezing van de laatste aanteekeningen achter het tweede deel, zal men dezen grond ongetwijfeld billijken.
Om deze redenen dus heb ik gemeend tot de opname, die dan ook trouwens slechts een betrekkelijk klein aantal bladzijden vorderde, te moeten besluiten. Ter geruststelling evenwel van menigen lezer, wil ik hier nog bijvoegen, dat die aanteekeningen tot het juiste begrip van het verhaal hoegenaamd niet noodig zijn, en in dit opzigt gerust ongelezen ter zijde kunnen gelegd worden.
Of ik voor het overige in deze bladen voldaan heb aan het vereischte van den historischen roman: eene episode uit de werkelijkheid van het verledene in het doorzigtige kleed der verdichting te hullen, en alzoo de behagelijkheid te verhoogen, zonder de juistheid der vormen te doen verloren gaan, mogen mijne lezers beoordeelen.
Ik heb er naar gestreefd, voor den romanlezer, die het werk ter verpoozing in handen neemt, een onderhoudend verhaler te zijn; maar hoop tevens, hem, die er iets meer in zoekt dan eene luchtige novelle, niet geheel onbevredigd te zullen laten.
l. mulder.
Breda, October 1856.