Liedjes en andere verzen
(1870)–Emiel Moyson– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Brood!Ga naar voetnoot(1)
Weer is uit Gent ons een' tijding gekomen
die ons het herte bevangt met verdriet:
't Volk wierd opnieuw er als rundvee genomen,
waarvan de slachter 't geloei niet ontziet...
Vrienden, ter hulp van den lijdenden werker
roep ik u toe in dit ure van nood:
Zeventig broèrs zuchten daar in den kerker...
ach, voor hun' vrouwen en kinders wat brood!
| |
[pagina 42]
| |
Weet ge wat misdaad zij hadden bedreven
om toch zóo bitter een' straf te ondergaan?
van hunnen loon niet meer kunnende leven
lieten ze in wanhoop het weefgetouw staan.
Recht wilden zij bij den rechter gaan vragen;
't goudene Kalf lag, o Wet, op uw' schoot:
zeventig zijn ze in het kot nu aan 't klagen...
ach, voor hun' vrouwen en kinders wat brood!
Ziet ginds die moeder, beschaamd, langs de straten
dwalen half naakt met haar wicht aan de borst:
't foltrend gebrek deed haar 't woonhol verlaten,
de arme die raaskalt van honger en dorst!
Laat 't schuldloos meisje haar' deugd niet verpanden:
eens zou de wroeging u wegen als lood...
zeventig eerlijke broeders aan banden
wachten voor haar van uw' meèlij wat brood!
‘Burgers, bij wie nog de stiklucht der eeuwe
alle gevoel niet ontreinigd en heeft,
helpt het ons redden, het kroost van den Leeuwe,
helpt het ons beuren uit 't slijk waar het sneeft!’
Gij die zóo vaak zulke verzen liet vloeien,
meent ge met dichtjes te weren den dood? -
| |
[pagina 43]
| |
zeventig slachtoffers wringen hun' boeien...
geeft aan hun' vrouwen en kinders wat brood!
Vrijheid van Breydel, wie dorst u verneed'ren!
telkens waanneer gij ontvingt eenen stamp
trokken de Gilden, in dichte geleed'ren,
om u te wreken ten heiligen kamp.
Eendracht der zwoegers, herleef bij mijn' zangen!
Gilden, verrijst! het perijkel is grootGa naar voetnoot(1):
zeventig Klauwaarts zijn wreèral gevangen...
Ach! voor hun' vrouwen en kinders wat brood!
Brussel, 29 Mei 1859. |
|