[Dagboek Frederik van Eeden] woensdag 19 februari 1919
De vergaderingGa naar voetnoot147 was wel prettig, der Mouw was er bij en hij paste in den kring, zooals ik wel dacht.
|
-
voetnoot147
- De vergadering op dinsdag 18 februari 1919 van het Instituut voor praktische wijsbegeerte. Ze vond plaats ten huize van Henri Borel te Scheveningen. Op 2 februari 1919 had Borel aan Van Eeden bericht: ‘Moet ik dèr Mouw inviteeren op de a.s. vergadering hier? Mijn brief aan hem bleef nog liggen, daar ik zijn adres kwijt was, maar nu heb ik 't weer gevonden, en is de brief eindelijk verzonden.’ In zijn aan Het Vaderland van 17 augustus 1919 bijgedragen bespreking van Dèr Mouws Brahman I zou Borel schrijven: ‘Later ontmoette ik hem, den eenvoudigen geleerde, die, als alle werkelijke geleerden, niet enkel een droog wetenschappelijk man was, maar ook een dichter, en een musisch mensch. Hij was mijn gast, met eenige vrienden, en hij sprak niet eens over zijn gedichten, hoewel hij wel wist dat zij het waren, die ons samen hadden gebracht. Ook was ik een middag bij hem, sprekende over Oostersche wijsheid, toen ik een lezing zou houden over Hindoesche kunst, en hij leerde mij de diepe beteekenis van eeneige sanskriet-woorden; maar nog steeds werd het heiligste, zijn gedichten, niet aangeroerd. Daar hadden wij elkaar alleen enkele, heel korte woorden over geschreven. Ik wist wel, dat hij bezig was aan de voorbereiding voor een uitgave. Ik geloof niet dat het kleine bescheidenheid was, die hem zijn verzen zoo lang verborgen deed houden - trouwens, tegen zijn vijftigste jaar begon hij er eerst aan - maar een zeer nobele kuischheid. Toen hij hoorde, dat ik een reis naar China zou ondernemen (die echter eenige maanden is uitgesteld) kwam hij verontrust bij mij, om mij te vragen, vóór de uitgave al zijn gedichten te lezen, en dan reeds mijn bespreking voor het Vaderland vóór mijn vertrek gereed te maken. Dit was absoluut geen artiesten-ijdelheid; het was bezorgdheid voor het heiligste, dat hij bezat.
Hij stelde er prijs op, dat geen gewoon “letterkundige” er over schreef, maar iemand, die het kosmische van zijn kunst doorleven kon.’
|