Brieven aan Frederik van Eeden
(1970)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrechtelijk beschermd22Dag, dag!Ga naar voetnoot143 - Ik dank je wel voor je aardige brief. (‘aardig’ in verschillende beteekenissen). De pretendent, van wie m'n vrouw je vertelde, was niet deze Herman Salomonson; 't was 'n Fries, die ze deze zomer in Leeuwarden heeft ontmoet en die haar, tot haar groote trots, ‘gevraagd’ had. - Herman Salomonson is nu 'n paar maal bij ons geweest; we vinden hem 'n bizonder aardige jon- | |
[pagina 63]
| |
gen; de spreeuw ook; dus dat kan wel wat worden. Z'n stiefvader, Josephus Jitta, wil de kat uit de boom zien; hij heeft niet zoo'n overmatige fiducie in de bestendigheid van Herman's affektie; dus hij, Herman nam., moet nu 'n proeftijd bestaan, opdat blijke, van wat voor kwaliteit dat gevoel is: 'n vluchtige bevlieging, dan wel 'n ernstige wilsrichting, waaraan de tijd alle tanden, die i nog heeft, stomp zal knagen. De stiefvader en ik hebben elkaar 'n minzame brief geschreven, zoo over ‘standpunten’; je begrijpt wel. Hij schijnt van plan, bij me te komen. Dat kan 'n aardig discours worden: 'n bedaagd medicus, die niet bijster veel voelt voor het spontane en impulsieve, en ik, die wel bedaagder ben - geloof ik - maar juist veel voel daarvoor. Hij schijnt nog al gesteld op eerbied voor konventie; en 't is mij m'n leven lang niet gelukt, me daarvoor op te winden. - Ja, zeker; 't maakt heelemaal niet de indruk, 'n voorbijgaand en oppervlakkig emotietje te zijn bij Herman. - Ik verheug me op al de standpunten, die stiefvader en ik zullen ontwikkelen. - Daar moest jij bij zijn! - Dag! J.A. dèr Mouw |
|