getiteld: ‘Mijn Valk’.28 En dan verder telkens eenige, die door hun inhoud samenhangen.
Ik zal u niet ‘inleiden’ dat zou nadeelig kunnen werken. Maar als men uw werk op die wijze heeft leeren opmerken en kennen, dan kunt u een eerste bundel publiceeren, met een voorwoord van mij.29 Dat zou dan teegen het najaar zijn.
Dit lijkt mij de voorzichtigste wijze. Wij kunnen dit Zaterdag rustig bespreeken. Het is nutteloos de pers-wespen te irriteeren voor het noodig is. Ik zal vragen u het hoogste honorarium te geeven en naar een uitgeever behoef ik ook niet lang te zoeken.
Morgen zal ik een paar van uw sonnetten voorleezen op de vergadering van het Instituut voor Wijsbegeerte (Borel, Brouwer, de Haan en Mannoury)30 U heeft
daar toch zeeker niet teegen. Ik ben erg blij om het heele geval, en verheug me op ons gesprek.
met besten groet
van Eeden.
|
-
25
- Van Eedens tweede brief aan Dèr Mouw, die zich gekruist heeft met Dèr Mouws antwoord van 11 juni op Van Eedens brief van 9 juni 1918. Het uitgaan van deze brief werd niet geregistreerd.
-
26
- Dit was wel 't laatste dat Dèr Mouw zou wensen te worden. Vgl. het octaaf van het vijfentwintigste sonnet uit de reeks die aanvankelijk Groteske kunstemaker heette, maar die onder de titel In de Hoogte werd gepubliceerd in De Beweging van oktober 1918 (V.W., I, blz. 99-125). Aldaar, blz. 123, zegt de Waarheid tot de dichter:
Spreek nooit, door mij verrijkt, met domme spijt
Van cirkus, slappe koord en akrobaat:
'T is of nog nevelige dageraad
De zon zijn stijgen, dat hem draagt, verwijt.
Bedenk ook dit: je zou tot literaat
Verworden zijn, had ik je niet geleid:
Jou leerde mijn Natuur natuurlijkheid,
Die boek'rig versgepruts als leugen haat.
-
27
- Zinspeling op de laatste regel van de tweede terzine van het sonnet (IV, 2) De menschengeest, zei 'k? Ja, was dat maar waar! (V.W., I, blz. 100) waar Dèr Mouw t.a.v. de Waarheid constateerde:
Maar toen 'k verdrietig zag, dat zij, kokette,
Op mij al niet meer dan op de and'ren lette,
Nam 'k, oud bezit, mijn aeroplaan van kunst.
Vgl. de sonnetten in V.W., I, blz. 101, 104 en 107 (IV, 3; IV, 6 en IV, 9).
-
28
- Er werd evenwel begonnen, in De Amsterdammer van 22 juni 1918, met de publicatie van (I, 33) 't Is laat al in de nacht. Doodstil is 't huis. (V.W., I, blz. 35-36).
-
29
- Toen op 28 juli 1919, 20 dagen na Dèr Mouws overlijden op 8 juli 1919, Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita), Brahman I bij Versluys te Amsterdam verscheen, bevatte deze nog door de dichter zelf persklaar gemaakte en gereviseerde bundel geen voorwoord van Van Eeden.
-
30
- Met Henri Borel (1869-1933) is Van Eeden vanaf 1889, zij 't met een onderbreking tussen 1905 en 1913, levenslang bevriend geweest. De neerslag van die vriendschap is, behalve in Van Eedens dagboek, te vinden in de Brieven van Frederik van Eeden aan Henri Borel. Den Haag/Brussel, z.j. (1933); over Van Eedens, eind 1915 aangevangen vriendschap met de wiskundige en filosoof Luitgen Egbertus Jan Brouwer (1881-1966) kan de lezer zich laten informeren door Hans van Eeden, Iets over L.E.J. Brouwer, Van Eedens trouwen vriend, in: Mededelingen XXII van het Frederik van Eeden-Genootschap (A'dam, november 1967), blz. 28-34. In Langs den weg. Verspreide opstellen door Frederik van Eeden. Roermond z.j. (1925), blz. 75-108, werd - onder de titel Een machtig Brouwsel - Van Eedens in 1916 in De Amsterdammer gepubliceerde bespreking van Brouwers brochure Kunst, Mystiek en Wetenschap herdrukt; met Jacob Israël de Haan (1881-1924) stond Van Eeden sedert maart 1899 in schriftelijk contact. Op 2 juli 1924 noteerde Van Eeden in zijn dagboek, naar aanleiding van De Haans gewelddadige dood op 30 juni 1924 te Jeruzalem: ‘Joop moest zulk een tragisch einde vinden. Hij maakte zich vijanden door zijn brutale oprechtheid, maar hij was trouw als een hond en vol goeds, scherpzinnig, geleerd, schrander en een hoogbegaafd dichter. En voor mij was hij altijd dezelfde, toegewijd en hartelijk en mild waar hij dat zijn kon’; over Van Eedens relatie met Mannoury, zie noot 2.
|