Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 301] [p. 301] [Paars gloeien, ver, de scheefverlichte heiden] Paars gloeien, ver, de scheefverlichte heiden Rondom de gele streep van 't korenland; Langzaam gaat blanke slankheid; de eene hand Laat ze, aaiend, over buigende aren glijden: Die zoeken, druk knikkend naar alle zijden, Terug hun stille, rechte wimpelstand; Achter haar ebbend, golft een smalle band Van schommelingen, die haar begeleiden. En 't kleed, sneeuwblauw in koornveldschemering, Dooft uit de klaprozen, die plotseling Vreemd rood zijn, als ze achter het wit verschijnen En 't rood is 't dofst, waar 't schommelen begint, Waar 't ophoudt, hel; een smal, wit beeld verbindt De in omgekeerde richting gaande lijnen. Vorige Volgende