Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 273] [p. 273] [Zwevend op winden waait de zee door 't duin] Zwevend op winden waait de zee door 't duin, En 't zout blijft achter in 't diep-koele zand; Geen bloemengloed, geen groen van sapp'ge plant Kleurt 't bleeke egaal van vèr-zichtbare kruin; Maar 't water, neerfilt'rend, doet, tuin naast tuin, Laaien van tulpenrood 't wijdvlammend land, En ruischt als bosschen op, tot waar de rand Vaal is door helm en ziek'lijk struikenbruin: Stormend door open menschenleven, laat De Godheid bloemloos 't oppervlak, waar 't zaad Van blijdschap sterft, door lang verdriet geschroeid; Tot ondergrondsche zuiverheid vervloeid, Herrijst Ze als 't rijk van schijn en rijm en maat, Waar 't Denken tulpt en loovert, ruischt en gloeit. Vorige Volgende