Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 257] [p. 257] [Maar waait door smeulend zelfbesef de wind] Maar waait door smeulend Zelfbesef de wind Uit de eeuwigheid langs ongeweten paden, Dat 't, opvlammend, verlicht de duist're draden, Waarmee zich God tot wereldschijn omspint, Dan laait de trots: Ik ben het Zelf, die bind Aan nachtlijk-statig zwart van stergewaden Mijn Algol, mijn Orion, mijn Pleiaden Met zilv'ren schemering van Melkweglint. En wie beleeft, dat 't Eeuwige in zijn denken De jagende Aarde en Fomalhaut doet zwenken, Zelf ruimte- en tijdloos in zijn ruimte en tijd, Hem kan geen aardsche blijdschap meer verblijden, Hij kan niet meer als de aardelingen lijden, Zelf Brahman's trots, Zelf Brahman's zaligheid. Vorige