Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] [Want lang voordat met ééne glorie dekt] Want lang voordat met ééne glorie dekt De alziende morgen water, lucht en land, Splijt vaal in 't oost de paarse nevelwand, Dat schemering ver over de aarde lekt; En wie, nog eer hem 't heilig weten wekt, Het leed verzacht van mensch of dier of plant, Blijkt 't diepste Zelf: 't is, of de rechterhand Een splinter uit pijnlijke linker trekt. De Godheid is 't die, mensch'lijk-vaag bewust, Als moeder 't kind, als jongen 't meisje kust, Die meerlend en vlind'rend zich zoekt en vindt, Die staat als onbeweeglijke eikenstam, Schommelt als korenbloem en klaproosvlam, Als zaadpluis reist met wijd zwervende wind. Vorige Volgende